Home | Contact | Links       
Antonie Pannekoek Archives

pt 


1978

Jan Appel in the summer of 1978 in his appartment in Maastricht; photo made by C.d.N. (Source: a.a.a.p.)



Jan Appel: Het leven van een radencommunist


Bron: interview van Jan Halkes met Jan Appel uit 1982, transcriptie 1985, gepubliceerd door Comsopolis in 1986, transcriptie gecorrigeerd door Jan Halkes, 2 april 2022; © 1986 Jan Halkes


“Dat had ik niet gedacht, dat dat mogelijk zou zijn: op kapitalistische basis te produceren, de overheid daarvan te betalen en ook nog te zorgen dat de werklozen in leven blijven. Maar hoe lang, dat is nog maar de vraag”, aldus de radencommunist Jan Appel in zijn laatste interview. Op 4 mei 1985 is hij in zijn woonplaats Maastricht overleden, 94 jaar oud.

De in 1890 in Duitsland geboren Jan Appel is een van de belangrijkste grondleggers geweest van het radencommunisme. In Nederland genieten namen als Herman Gorter en Anton Pannekoek meer bekendheid. Dat is vooral te wijten aan Appels buitengewoon bescheiden karakter. Ook dit interview gaf hij slechts onder voorwaarde dat het zou gaan om zijn ervaringen, niet om zijn persoon.

Het radencommunisme is ontstaan in de Duitse revolutie van 1918 die een einde maakte aan de eerste wereldoorlog. Europa was een grote chaos. In Rusland werden felle gevechten geleverd tussen het revolutionaire Rode Leger en de contra’s of ‘witrussen’ die steun kregen van Franse, Engelse en Amerikaanse interventietroepen. In Duitsland kwamen arbeiders in opstand, aanvankelijk tegen de oorlog; maar al snel groeiden die opstanden uit tot een beweging van arbeidersraden die bedrijven bezetten voordat ze, veelal bloedig, werden neergeslagen.

Mobilisatie

Jan Appel was 24 jaar toen in 1914 de eerste wereldoorlog uitbrak. Net als zijn vader was hij actief lid van de Duitse s.p.d. Als strijbaar arbeider geloofde ook hij dat het uitbreken van de wereldoorlog het sein zou zijn voor een revolutionaire staking van het hele europese proletariaat. De Tweede Socialistische Internationale had een daartoe strekkende motie van Wladimir Lenin en Rosa Luxemburg al in 1907 aangenomen.

“Ik kan me nog goed herinneren, hoe ik gemobiliseerd werd in een grote kolonne van drie of vierduizend mensen. Hoe de algemene stemming was, is moeilijk te zeggen, maar wij als sociaal-democraten dachten ‘laat ons maar eerst dat geweer in handen krijgen, dan zullen we wel eens zien wat er van de oorlog komt!’”

“De dag voor die mobilisatie was er in Hamburg nog een demonstratie tegen de oorlog geweest van een half tot een miljoen mensen. Ik heb daar ook meegelopen. Wij verwachtten dat de s.p.d. zou oproepen tot sabotage van de oorlog, dat we er niet aan mee zouden doen. Daar waren we min of meer op voorbereid.”

“Maar toen we daar zo marcheerden naar de mobilisatiebestemming hoorden we twee of drie officieren hardop met elkaar praten. Wij luisterden daar met gespitste oren naar, want wij wisten niet wat er verder in het land gebeurde. Ze vertelden elkaar van de redevoering van keizer Wilhelm in de Rijksdag, de officiele oorlogsverklaring. En dat de Rijksdag die verklaring had ondersteund. Alleen Karl Liebknecht had tegen gestemd. De rest van de s.p.d. stemde met de conservatieven mee. Dat was voor ons een klap. Wij bleven als eenlingen aan ons lot overgeleverd. Als we in opstand zouden komen, zouden we worden neergeschoten. Van een opstand of algemene staking kon op dat moment dus niets meer terecht komen.”

“In 1916 werd ik naar de loopgraven bij Verdun gestuurd. Achteraf is bekend geworden dat daar tweeëneenhalf miljoen mensen gedood zijn, in een krankzinnige poging die vesting te veroveren. Krankzinnige mensen die het commando hadden over miljoenen, om ze de dood in te jagen. Ik begreep al toen ik er kwam: ‘Je komt hier niet levend uit of je moet er wat aan doen’. Dat besprak ik ook met iemand anders. Toen heb ik me eenvoudig door mijn hand geschoten. Niet verteld dat ik het zelf had gedaan. En zo kwam ik bij het front weg en weer terug in mijn beroep van scheepsbouwer.”

Kolenzakken

“In december 1917 kreeg ik werk als voorman op de Vulkan in Hamburg, een scheepswerf met honderdduizend arbeiders. Daar werden op dat moment vijf onderzeeboten gebouwd. Twee boten lagen al in het water, moesten alleen nog afgewerkt worden. Dat kwam maar niet klaar, omdat de arbeiders dat tegenwerkten. Immers, als het klaar was moesten ze naar het front. Dat was dus voorafgegaan aan wat nu volgt.”

Jan heeft moeite met de vertelling, zijn geheugen komt nog maar in brokken naar boven. Dat zit hem dwars en dan breekt hij af, telkens als ik het gevoel heb dat hij een belangrijke conclusie wil trekken. Maar dat vindt hij dan juist zelf heel onbelangrijk. “Jij vraagt, maar ik weet niet of ik concreet antwoord heb”, verzucht hij dan in zijn gebroken Nederlands met Duits accent. Maar het verhaal over Hamburg vertelt hij weer vol energie.

“Op een maandag, november 1918, zaten we met de hele ploeg bij elkaar toen de kameraden uit Kiel – die pendelden elk weekend op en neer – eraan kwamen en vertelden dat de Duitse vloot in opstand was gekomen en teruggekeerd. Wij werden klaarwakker.”

“De vloot had van de keizer opdracht gekregen de eindoverwinning op Engeland te bevechten. Vanuit de oorlogshavens Kiel en Wilhelmshafen waren ze naar de Engelse kust vertrokken. De stemming onder de matrozen, vooral onder de ketelstokers – het waren nog stoomschepen natuurlijk – was slecht. Zij wisten: dit wordt onze ondergang, dit kunnen we nooit winnen. Twee uur tevoren was al een zeeslag geweest, onbeslist, maar met grote verliezen aan weerszijden.”

“Er waren al wat dingen voorgevallen. In plaats van de Duitse vlag hadden matrozen lege kolenzakken aan de mast gehesen. Daar waren een paar matrozen voor gestraft. Uit protest daartegen zetten de ketelstokers de machines stop. Geen vuur meer, geen stoom. Toen moest iedereen aan dek komen. Ze wisten wie het gedaan hadden. De kapitein, een baron of zoiets, riep enkele mannen naar voren. Hij deelde ze mee dat ze zich schuldig hadden gemaakt aan ‘dienstweigering in oorlogstijd’ en schoot ze neer.”

“Maar dáár waren ze op voorbereid: de kapitein werd ook doodgeschoten. De officieren werden gegrepen en vastgezet. Het bevel werd overgenomen. Dat ging zover dat alle andere schepen dat ook deden. Dus dat moet van tevoren afgesproken zijn en voorbereid. Door de matrozen zelf, want partij of vakbond hadden ze niet. Voor de officieren moet het stilgehouden zijn want die moesten natuurlijk niet begrijpen dat dit hun einde zou zijn. Toen de vloot terugkwam werd het leger op ze afgestuurd. Maar de schepen hadden veel sterkere wapens dus die confrontatie liep op niets uit.”

Kaderleden

“Dat werd dus allemaal door die mensen uit Kiel verteld. Niemand van ons wist daar iets van. Wij zaten daar met een ploeg van vierentwintig. Arbeiders die blij waren dat ze niet naar het front hoefden, net als ik. Ze mochten mij wel omdat ik verantwoordelijk was voor het invullen van de werkstaten voor het stukloon. Daar had ik een zekere handigheid in.”

“Ik begreep dus, en die anderen begrepen dat ook, dat dit een mogelijkheid was voor een omwenteling. Want als de vloot begonnen was moesten anderen dat voortzetten. Ik was toen lid van een illegale organisatie van mensen uit de Sociaal-Demokratische Arbeiders Partij, die later de communistische partij, k.p.d., zouden vormen. Ik zei dus: Jongens, nou begint het, we moeten een vergadering beleggen, hier, in het bedrijf, en de zaak in beweging zetten. En toen kwamen er anderen bij, van andere ploegen en die zeiden, wees voorzichtig, laten we dat niet openlijk doen. Als we het bekend maken hebben ze macht over ons, en dan hangen we.”

“Er gingen ook stemmen op om een vergadering van kaderleden te houden. Dat waren dus de lui van de metaalarbeidersbond die dat zeiden. Zo gebeurde het in feite ook. Maar tegelijk waren er een heleboel arbeiders die zeiden van ‘ik wil er ook bij zijn, ik heb ook wat te vertellen’. Dus dat werd een ‘kaderledenvergadering’ van wel drie of vierhonderd man.”

“Ik riep op tot een staking, een algemene staking ook in andere bedrijven. Ik wist zo gauw ook niks beters. Daar kwam weerstand tegen: dat kunnen we niet doen, we moeten eerst contact opnemen met de bond en de partij in Hamburg, die moeten daar dan over beslissen.”

“Ik begreep dat toen niet zo, nu wel. Die mensen waren bang dat we geïsoleerd zouden worden. Daar dacht ik toen niet aan. Nu ik meer dan zestig jaar ouder ben, snap ik dat wel. Maar toch, als je aan die angst toegeeft, dan gebeurt er uiteindelijk toch niets. Dus ik zei toen: ‘Laten we vrijwilligers zoeken die naar het Besenbinderhof gaan en daar het voorstel van de algemene staking doorzetten.’ De Besenbinderhof, dat was het kantoor van de vakcentrale in Hamburg. Nou, daar stemde iedereen mee in.”

“Achteraf denk ik nu, wat is dat een algemene staking? Dat is toch ook niks? We hadden geen wapens, we hadden niks. Als we een militaire macht tegenover ons kregen, wat dan?”

Gekkenhuis

“Met zeventien vrijwilligers gingen we op weg. Om ongeveer negen uur ’s ochtends kwamen we op de Besenbinderhof aan. Discussie. Nee dat ging niet. Er was een senator van de Hamburgse gemeenteraad die riep: ‘Een algemene staking, op dit moment, dat is een idee uit het gekkenhuis!’ Daar kun je nu om lachen, maar wij stonden daar en naar buiten toe was er nog niets bekend. En hij was de senator, de man van de politieke partij die dus zogezegd die algemene staking zou moeten leiden. Wij werden door dertienduizend mensen gestuurd om dat te zeggen. En hij gaf ons een klap in het gezicht.”

“Maar wij wisten dat we een revolutie waren begonnen. Als we dat niet verder zouden doorzetten, dan zou het ons allemaal het leven kosten. Dat wist iedereen. En dat is wat mensen nodig hebben om een revolutie door te zetten.”

“Wij bleven doordiscussieren. Diverse bureaucraten kwamen erbij en gingen weer weg. Het was een discussie zonder eind toen tegen twaalf uur ineens grote groepen arbeiders van de werf Bloom und Voss het gebouw kwamen binnenlopen. Die waren intussen ook op de hoogte geraakt en, anders als op de Vulkan, hadden zij niet besloten af te wachten. Zij bestormden als het ware de Besenbinderhof. Onze discussie was in één keer afgelopen.”

“Dat kan je je niet voorstellen hoe een stormvloed door de hoofden van al die mensen ging. Dat was ongelooflijk wat er allemaal mogelijk was toen al die mensen losbarstten. Bij Bloom und Voss werd gezegd dat op de Vulkanwerf opstand uitgebroken was. Waarop zij in grote drommen naar de directie gingen. En in de kantine gooiden ze de ketels door de ruiten van de keuken. Het eten was daar heel slecht.”

“Ik vertel dit, om te laten zien hoe uiteindelijk die revolutionaire omslag gaat, hoe moeilijk het is om uit een maatschappelijke ordening los te breken. Niet alleen op dit gebied, op élk gebied. Voordat dat in de hoofden van alle mensen doorzet, is er heel wat voor nodig.”

“Die vakbondsbestuurders en politici in de Besenbinderhof waren op gegeven moment verdwenen. Niemand miste ze. Er werd een vergadering belegd in de grote conferentiezaal van het gebouw. Toestemming werd daar al niet meer voor gevraagd. Daar dacht niemand meer aan.”

“Die grote zaal was knalvol. Er werden redevoeringen gehouden en op gegeven moment kwamen er matrozen met rode vaantjes aan hun pet. Mensen die er toen nog bij wilden moesten over de schouders van anderen om op het podium te komen. Als ik daar nog aan denk dan ga ik huilen.” Jan kucht eens flink voor hij verder gaat.

“Over een algemene staking werd niet meer gesproken. Dat stadium was al voorbij. Het was opstand. Nu waren er genoeg mensen die durfden. Al zou het hun leven kosten. Naar politiebureaus: stormenderhand werden die genomen en de wapens uitgedeeld.”

Verraad

De Duitse revolutie is uiteindelijk mislukt. De revolutionaire arbeiders beschuldigden de leiding van de s.p.d. van verraad. De s.p.d. had de macht overgenomen van de naar Nederland gevluchte keizer. De republiek was uitgeroepen en de s.p.d. wilde de nieuwe staatsmacht niet door massabewegingen laten ondermijnen.

De revolutionaire vleugel van de s.p.d. besloot toen tot de oprichting van de k.p.d., de Kommunistische Partei Deutschlands. Jan Appel was een van de eerste leden. Maar toen ook de k.p.d. de parlementaire weg koos sloot hij zich aan bij de oprichters van de Kommunistische Arbeiter Partei Deutschlands (k.a.p.d.). In de ogen van de k.a.p.d. had de k.p.d. op haar beurt de arbeidersklasse ‘verraden’.

Zestig jaar later neemt Jan Appel die terminologie niet meer zo snel in de mond. "Wij waren met te weinigen. Te veel arbeiders bleven tenslotte geloven in de sociaaldemocratie, in het parlement. En de revolutionairen waren onvoldoende voorbereid op de problemen die de revolutie stelde.”

“Het was geloof ik, in Duisburg. Op gegeven moment werden we belegerd door het leger. De regering eiste het inleveren van de wapens. Wij wisten dat we tegen een overmacht stonden. We namen contact op met de kameraden in Berlijn en overal in Duitsland: of we op hun solidariteit konden rekenen. ‘Wij kunnen jullie niet helpen’ zeiden ze, ‘we krijgen daar de mensen niet meer voor op straat’. Dus wij besloten de wapens niet te gebruiken. Het leger nam de stad in en ging geweldig te keer. Ja, wat denk je dan achteraf. Als je nu de gevolgen kent, als je denkt aan de tweede wereldoorlog…”

Maar als jullie je hadden verzet, waren jullie zinloos in de pan gehakt, werp ik tegen. “Dat weet je nooit”, zegt Jan, “misschien had onze wanhoopsdaad toch het revolutionaire vuur weer aangewakkerd, zouden soldaten hebben gedeserteerd, zouden andere steden toch weer de strijd opnemen. Je kunt dat nooit van tevoren zeggen.”

Jan Appel zat in het Roergebied toen in april p;1920 in Berlijn het eerste congres gehouden werd van de k.a.p.d.. Het congres besloot tegen het verraad van de k.p.d. een klacht in te dienen bij de Komintern, de Communistische Internationale die haar zetel in Moskou had. Jan Appel en Franz Jung werden aangewezen als de afgezanten die deze boodschap moesten overbrengen.

“In Polen vochten Russische troepen tegen Poolse en Franse legers. Dus over land was Rusland praktisch onbereikbaar. We wisten niet zeker of de Russische kust weer in handen van de Bolsjewiki was, maar we hadden een krantenberichtje gelezen dat de Amerikaanse troepen zich uit dit gebied zouden hebben teruggetrokken.”

“Ik kende een kameraad, Hermann Knufken, die matroos was op de stoomtrawler ‘Senator Schröder’. Hij ging accoord en ook het grootste deel van de bemanning zou meedoen. Franz Jung en ik, en nog een revolutionaire matroos gingen als blinde passagiers aan boord. Ter hoogte van Helgoland kwamen we met onze wapens tevoorschijn, zetten de kapitein en de officieren af en sloten ze op in de voorkajuit.”

“Ons plan was om de Noorse kust heen te varen en de Russische havenstad Archangelsk of Moermansk te bereiken. Ter hoogte van Hammerfest kregen we storm en zware sneeuwval en bovendien hadden we nogal een slechte kaart. Tien dagen lang hebben we practisch geen oog dicht gedaan.”

“Op precies 1 mei 1920 voeren we het fjord van Alexandrowsk binnen, een voorhaven van Moermansk. De Amerikaanse interventietroepen bleken de plaats nog maar kort daarvoor verlaten te hebben. In Moermansk werden we als kameraden ontvangen. Maar het waren moeilijke omstandigheden. Eten was nauwelijks te krijgen, daar kwamen ze eerlijk voor uit. De treinreis naar Petersburg duurde drieëneenhalve dag, vanwege de chaotische toestanden onderweg.”

Kinderziekte

“In Petersburg hadden we een ontmoeting met Sinowjew, de voorzitter van de Komintern. Daarna ging het verder naar Moskou voor een ontvangst door het uitvoerend comité van de Komintern. Wat daar precies gezegd werd weet ik niet meer. Maar ze waren in ieder geval niet enthousiast. Een echt antwoord kregen we niet, behalve dan dat we nog door Lenin zelf ontvangen zouden worden.”

“Dat duurde ook weer een tijd, maar toen werden we toch inderdaad door Lenin ontvangen. Hij had het nog niet gedrukte manuscript bij zich van zijn brochure ‘De linkse stroming, een kinderziekte van het communisme’. Daaruit las hij zijn antwoord voor. Hij was het helemaal eens met de leiding van de k.p.d., waar we ons juist van hadden afgesplitst.”

Achteraf gezien had Jan zich de moeite kunnen besparen. De kloof tussen Lenin-communisme en wat later pas ‘radencommunisme’ genoemd werd, was toen al niet meer te overbruggen.

De radencommunisten namen het marxistische idee van een ‘dictatuur van het proletariaat’ letterlijk: de arbeiders moesten het voor het zeggen hebben. Lenin en de grote communistische partijen van West-Europa vatten daarentegen het begrip op als een ‘diktatuur van de proletarische partij’. “Zolang de massa nog niet zover is, moet de communistische partij als bewuste voorhoede de leiding nemen in de revolutie”, schreef een leninistisch ideoloog uit die tijd.

“Wat dat was konden we toen al in de praktijk zien”, zegt Jan Appel. “In Moskou hadden we alle gelegenheid ons op de hoogte te stellen van de situatie daar. Toen, in 1920, werd er in Moskou druk gediscussieerd over de situatie van de boeren. Want de kleinere boeren kwamen in conflict met de staatsverordeningen. Ze weigerden de door Moskou voorgeschreven hoeveelheden te produceren, met het argument dat ze ook voor eigen behoefte wilden werken. Die boeren werden opgepakt en naar Siberië verbannen. Juist in 1920, toen wij in Moskou waren. Daar hebben de mensen onder elkaar over gediscussieerd, of dat wel juist was.”

“Dat waren revolutionaire vraagstukken van die tijd. Lenin en zijn kameraden gebruikten daar hun macht voor. Zij hebben het gezag op die mensen afgestuurd, ze opgepakt en naar Siberie verbannen. De angst voor die macht maakte tenslotte dat de landbouwers gehoorzaamden. Maar daardoor is de landbouw in Rusland achtergebleven. Ze hebben gemeend dat ze zoveel graan konden produceren dat ze met z’n allen te eten hadden. Maar nu nog [1982], jaar in, jaar uit, wordt het graan ingevoerd uit Amerika.”

De meningsverschillen tussen ‘leninisten’ en ‘revolutionairen’ spitsten zich toe op het derde kongres van de Komintern, juli 1921. De k.p.d. pleitte, in navolging van Lenin, voor het werken in vakbonden en parlement. Jan Appel verdedigde het k.a.p.d. standpunt.

Max Hempel is de schuilnaam waaronder hij in de notulen van dat kongres voorkomt: “Nu de revolutie gekomen is, stellen zich andere taken. Wij moeten erkennen dat de oude arbeidersbeweging op de verkeerde weg zit. Wij moeten een nieuwe, een revolutionaire strijd voeren en […] dus zeggen wij, de communisten moeten het proletariaat ertoe brengen zich per bedrijf, per arbeidsplaats te organiseren met een heel uitdrukkelijk doel: de productie, de productiekrachten, de fabrieken, dat alles in eigen hand te nemen.”

Het was vechten tegen de bierkaai. “Het enthousiasme voor de Russische revolutie was nog te groot”, schrijft de historicus Wolfgang Abendroth (*) over deze periode. Het congres droeg de k.a.p.d. op zich net als de k.p.d. in de vakbondstrijd te werpen en mee te doen aan parlementsverkiezingen. Daarop besloot de k.a.p.d. uit de Komintern te stappen.

Das Kapital

Intussen werd Jan Appel in Duitsland nog steeds gezocht wegens kaping van de ‘Senator Schröder’. Onder de schuilnaam Jan Arndt ging hij door het leven. Soms hield hij redevoeringen in het openbaar maar na afloop moest hij dan snel maken dat hij weg kwam. Dat ging goed tot november 1923.

“Ik werd gepakt voor een roofoverval. Het was tijdens de militaire bezetting van het Roergebied door Franse, Engelse en Belgische troepen. Bij de ondertekening van het vredesverdrag van Versailles in 1919 had de Duitse regering zich verplicht tot een afbetaling van de oorlogsschuld van twee miljoen mark per jaar in goud. In 1923 weigerde de Duitse regering dat nog langer te doen. Daar volgde dan de bezetting van het Roergebied op. De Duitse regering riep toen een algemene staking in het Roergebied uit. De arbeiders die daarvoor in aanmerking kwamen kregen steun.”

“Nergens was meer iets te krijgen. De inflatie was verschrikkelijk. De steun die ik kreeg was een half miljoen mark per week. Maar je kon er niets voor kopen. Er was een grote zwarte markt in buitenlands geld. In Düsseldorf zwierven voortdurend troepen door de straten om mensen op te pakken die handel dreven. Als er politie kwam gooiden de mensen hun waar in de portiekjes of de keldergaten. Wie handig was kon het daar later weer uithalen. Dat was nu echt anarchie. Ik heb toen samen met anderen ergens kaas, geloof ik, te pakken kunnen krijgen. Dat hebben we verdeeld onder elkaar. Dat was de roofoverval.”

Daar in de gevangenis is hij toen ‘Das Kapital’ van Karl Marx gaan lezen. In 1966 tekende Wolfgang Abendroth (**) het volgende interview met hem op: “Door dat boek ging ik de kapitalistische wereld zien zoals ik hem als revolutionaire arbeider tot dan toe nog niet gezien had. Hoe die wereld een wetmatige ontwikkeling volgt, haar eigen ordening langzaam opbouwt, maatschappelijke toestanden uit de voorkapitalistische wereld overwint, nieuwe tegenstellingen binnen de kapitalistische maatschappij ontwikkelt.”

“Ik begreep hoe de kapitalistische maatschappij de werkende mensen onteigent van hun grond, van hun produktiemiddelen en ook van datgene wat ze zelf produceren. De beschikking daarover en daardoor de beschikking over de mensen die in deze maatschappij leven, komt in steeds minder handen terecht.”

“Wij moesten onder ogen zien dat dit ook voor de Russische Revolutie gold; dat de Russische communistische partij geheel gecentraliseerd, met al het onderdrukkingsgeweld van een staatsmachine, de centrale heerschappij over de onteigende producenten uitoefende".

Jan wist het voorarrest telkens te rekken door bezwaar te maken tegen transport naar Hamburg. Daar wilden ze hem veroordelen voor kaping van de ‘Senator Schröder’. Na 17 maanden ging hij dan toch naar Hamburg en kreeg hij voor zijn scheepskaping twee jaar en een maand met aftrek van voorarrest.”

Zaandam

Met een berg aantekeningen kwam hij met Kerstmis 1925 de gevangenis uit. De politieke situatie in Duitsland was er voor hem niet vriendelijker op geworden. Van zijn oude kameraden van de k.a.p.d. kreeg hij niemand meer te spreken. Het Hamburgse arbeidsbureau bood hem drie maanden later een baan op een werf in Zaandam. Zo kwam hij in april 1926 in Nederland terecht.

Van een bekende had hij het adres meegekregen van Henk Canne Meijer. De malaise in de revolutionaire beweging had ook in Nederland tot verschillende splitsingen geleid. Henk Canne Meijer was de drijvende kracht achter de g.i.c., de Groep van Internationale Communisten die tot aan de Tweede Wereldoorlog probeerde de strijd opnieuw aan te wakkeren. Jan Appel vond bij hen een warm onthaal en zijn aantekeningen uit de gevangenis werden aanleiding tot lange discussie-avonden.

In 1930 deed de g.i.c. de eerste uitgave van Jan Appels manuscript het licht zien: ‘De grondbeginselen der communistische productie en distributie’.

Het gestencilde boekwerkje van 119 pagina's wilde een concrete uitwerking geven van het marxistische begrip ‘maatschappelijk gemiddelde arbeidstijd’. Daarmee legde het de theoretische grondslag voor een maatschappij zonder uitbuiting, met gelijke verdienste voor iedereen overeenkomstig het aantal gewerkte uren.

Wereldoorlog II

De praktijk van de g.i.c. kwam ondanks haar theorie niet veel verder dan het houden van discussieavonden, het draaien van de stencilmachine en het verspreiden van pamfletten. In Duitsland kwam Hitler aan de macht.

Het duurde niet lang of de Duitse justitie diende een uitleveringsverzoek in. “In april 1933 werd ik bij de Amsterdamse vreemdelingenpolitie geroepen. Commissaris Stoet van de vreemdelingenpolitie was erg behulpzaam, hij adviseerde me in beroep te gaan. Het beroep werd afgewezen omdat Nederland ‘het verzoek van een bevriende natie’ niet kon weigeren. Stoet gaf me daarop veertien dagen ‘om mijn persoonlijke zaken te regelen’. De hint was duidelijk, Jan Appel dook weer onder, deze keer onder de naam Jan Vos.

“Ik raakte eraan gewend. Ik wist wel wat het betekende, elk moment kon iemand een hand op mijn schouder leggen en zeggen: ga maar mee. Maar ik ging maar gewoon door.”

Zo ‘gewoon’ was dat nou ook weer niet. Jan nam volop deel aan de illegaliteit. Hij sloot zich aan bij de verzetsgroep van Sneevliet, die ook na diens executie doorging. Als onderduiker gaf Jan zelf onderdak aan weer andere onderduikers.

Het onderduiken was voor Jan zozeer een tweede natuur geworden dat hij na de bevrijding de noodzaak van ‘opduiken’ niet zo inzag. “Dan moet ik weer belasting betalen”, grapte hij. Maar in 1948 werd hij aangereden door een militaire vrachtwagen en moest met een schedelbasisfractuur naar het ziekenhuis. Dat dwong hem uit de illegaliteit te treden.

Opnieuw kwam hij bij commissaris Stoet terecht. Het feit dat hij, een Duitser, na de bevrijding niet boven water was gekomen maakte hem verdacht. Stoet adviseerde hem getuigenverklaringen te verzamelen over zijn activiteiten in het verzet. Drieëntwintig gloedvolle verklaringen gaven hem zijn verblijfsvergunning terug. Maar de vergunning was tijdelijk en Jan moest beloven zich niet met politiek te zullen bemoeien. Van een aanvraag tot naturalisatie zag hij af toen bleek dat men nog steeds over zijn lijvig dossier van voor de oorlog beschikte: “Ze wisten alles”. Pas in 1969 kreeg Jan een verblijfsvergunning voor onbeperkte tijd.

Ondanks het verbod op politieke activiteit bleef Jan Appel’s huis een trefcentrum van radencommunisten. Vooral na de studentenrevoltes van 1968, – Jan woonde inmiddels in Maastricht – zochten veel radikale jongeren hem daar op.

“Ik volg nog weleens de berichten in de krant hoe de economie in verschillende landen zich ontwikkelt. Dat is zeer verschillend. Het is duidelijk dat de mensen die de leiding over het economische leven in handen hebben, willen dat de mensen met het kapitalisme leven kunnen. Dat zeggen ze ook zo.”

“Dat had ik trouwens niet gedacht, dat dat mogelijk zou zijn: op kapitalistische basis te produceren, de overheid daarvan te betalen en ook nog te zorgen dat de werklozen in leven blijven. Dat blijkt dus te kunnen. Maar hoe lang, dat is nog maar de vraag.”

“Mijn vrouw heeft het me laatst voorgelezen, het precieze aantal ben ik vergeten, zo'n 31 of 41 procent leeft van een uitkering. Dat de kapitalistische economie dat allemaal kan betalen zonder dat die mensen waarde produceren. Kunnen ze dat vier, vijf jaar lang nog volhouden? Ik zie wel dat het heel anders is dan twintig of dertig jaar geleden. Ze durven niet haast iedereen werkloos te maken en haast niets meer te eten te geven, jaar in, jaar uit. Ze weten dat ze dat niet volhouden.”

“Of het nu sociaaldemocraten zijn, liberalen of conservatieven, ze hebben altijd de mond vol over dingen die moeten gebeuren, in de Tweede Kamer en in de regering. Maar blijkbaar is er toch geen plan, zijn er alleen de kapitalistische plannen waar zo en zoveel geld ingestoken wordt om er dan weer zoveel procent uit te halen. Of ze doen af en toe wat, in uiterste noodzaak. Op deze wankele basis functioneert het nog.”

“Veel mensen denken nu dat we weer naar een wereldoorlog toegaan. Ja, dat hoor je veel. Maar waarom een derde wereldoorlog? We zeggen dat makkelijk omdat we dat gewend zijn. Maar dat hoeft helemaal niet.”

“Het vraagstuk hoe een communistische of socialistische omwenteling eruit moet zien moet eigenlijk nog uitgeprobeerd worden, dat is nog niet zover. Waar het om gaat is dat er een bewustwording komt op grote schaal onder arbeidersmensen dat zij hun eigen levensorganisatie ter hand moeten nemen, moeten opbouwen. Evenals een machtsorganisatie. Hoe dat moet, daar weet ik zo ook geen antwoord op. Dat zal de geschiedenis leren.”


Jan Appel’s ‘Grondbeginselen der communistische produktie en distributie’ is een van de belangrijkste theorieën van het radencommunisme. Karl Marx had zich vooral bezig gehouden met de beschrijving van de feitelijke toestand onder het kapitalisme. Hoe dat omver geworpen moest worden, daar kwam hij niet aan toe omdat de arbeidersbeweging in de negentiende eeuw daar nog niet aan toe was. Jan Appel zag in de bedrijfsbezettingen van de Duitse revolutie van 1918 – de ‘radenbeweging’ – een vingerwijzing hoe die omverwerping dan wel moest verlopen. In ieder geval anders als in het staatskapitalisme van Lenin.

“De Russische arbeider is loonarbeider, hij wordt uitgebuit!”, aldus de ‘Grondbeginselen’, “En hij moet om zijn loon strijden – tegen het machtigste apparaat dat de wereld kent.”

“De opheffing der loonarbeid, daarvan stralen alle gedachten uit. Ons onderzoek voert tot de conclusie, dat de arbeiders, in massabewegingen aan de macht gekomen, deze politieke macht alleen kunnen houden, als ze in het economisch leven de loonarbeid afschaffen door de arbeidstijd als centrale as te nemen, waaromheen zich het economisch leven beweegt.”

Een maatschappij zonder uitbuiting is voor Jan Appel een “associatie van vrije en gelijke producenten”. In zo’n maatschappij zijn ‘werkgevers’ overbodig en ‘werknemers’ zelf producenten geworden.


Noot

*) Sozialgeschichte der europäischen Arbeiterbewegung / Wolfgang Abendroth. – Edition Suhrkamp, 1965, p. 99.

**) Moet zijn: Hans Manfred Bock , een leerling van Wolfgang Abendroth , 1967 [aaap.be].


© Obgleich die Kommunistische Linke im Allgemeinen keine Urheberrechte bzw. „intellektuelle Eigentumsrechte“ für sich eingefordert hat, können einige Veröffentlichungen auf dieser Webseite urheberrechtlich geschützt sein. In diesem Fall steht ihr Gebrauch nur zum Zweck persönlichen Nachschlags frei. Ungeschütztes Material kann für nicht-kommerzielle Zwecke frei und unentgeltlich verbreitet werden. Wir sind Ihnen erkenntlich für Ihren Quellenhinweis und Benachrichtigung. Bei beabsichtigter kommerzieller Nutzung bitten wir um Kontaktaufnahme.


© Hoewel de Communistische Linkerzijde in het algemeen afzag van het opeisen van kopierechten of rechten op “intellectueel eigendom” kunnen sommige publicaties onder dat recht vallen; mocht dat het geval zijn, dan is het gebruik alleen gratis voor persoonlijke raadpleging. Materiaal vrij van kopierechten, uitsluitend op voorwaarde van niet commercieel gebruik, kan vrij worden verspreid. Een verwijzing naar deze bron wordt op prijs gesteld, net als een verwittiging. Aangaande handelsgebruik kunt u contact met ons opnemen.


Compiled by Vico, 3 April 2022

































Overview