Home | Contact | Links       
Antonie Pannekoek Archives

Pressedienst

Bron: a.a.a.p.


Klassenbeweging II


Bron:   Radencommunisme : Marxistisch maandschrift voor zelfstandige klassebeweging, nr. 2, 1938 / Groep van Internationale Communisten. – Bron originelen: i.i.s.g. , Amsterdam, Collectie Henk Canne Meijer. – Getranscribeerd en uitgegeven voor Rätekommunismus , met medewerking van de Association Archives Antonie Pannekoek.


In het eerste artikel (*) werd er op gewezen, dat in 1918 de syndicalistische vakbeweging in Duitsland geroepen scheen te zijn, de revolutionaire organisatie van de arbeiders te worden, maar dat ze na een kortstondige opbloei snel weer verschrompelde om overvleugeld te worden door een nieuwe vorm van organisatie, die in de revolutie spontaan was ontstaan.


De nieuwe strijdwijze

De nieuwe vorm van organisatie, waarin de revolutionaire arbeiders hun krachten samenbonden, was de revolutionaire bedrijfsorganisatie. De nieuwe vorm kwam niet plotseling uit de lucht vallen, maar ze groeide reeds gedurende de oorlog in de Duitse bedrijven, waarbij de vertrouwensmannen van de vakbeweging het uitgangspunt waren. Zoals bekend, hebben de vakverenigingen een stelsel van vertrouwensmannen in de bedrijven, arbeiders, die met allerlei kleine functies belast zijn en als het ware de tussenschakel zijn tussen leden en bestuur. De vertrouwensmannen brachten allerlei grieven ter kennis aan het bestuur en het was dan zijn taak, deze uit de weg te ruimen. In de oorlog werd het arbeidstempo tot het uiterste opgedreven, terwijl de duurte telkens een herziening der lonen noodzakelijk maakte. Langs de omweg van de vertrouwensmannen kwam dus de druk vanuit de bedrijven, om de besturen voor de belangen van de arbeiders te doen opkomen. De vakbeweging had echter met de bourgeoisie een eenheidsfront gesloten om de oorlog te winnen en dus klopten de vertrouwensmannen aan de verkeerde deur. En toen al spoedig bleek, dat “lastige” arbeiders voor de militaire dienst werden opgeroepen, om naar de vuurlinie te verhuizen, was het ook voor de vertrouwensmannen duidelijk, dat het verstandiger was, in het geheel geen grieven te hebben.

De vertrouwensmannen raadpleegden hun besturen dus niet meer, maar ze overlegden met elkaar in de bedrijven, ze vormden daar in werkelijkheid een kern, die de belichaming was van de grieven van alle bedrijfsarbeiders. Zo zien we in 1917 een reeks verschillende “wilde” stakingen door Duitsland trekken. Uiterlijk zijn het spontane bewegingen, maar in werkelijkheid was heel wat discussie en gemeenschappelijk overleg van bijna alle arbeiders hier aan voorafgegaan. Bij deze acties speelde het geen rol, of iemand wel of niet georganiseerd was, of hij socialist, anarchist of katholiek was. Hier moest de massa als klasseneenheid strijden onder eigen leiding op de organisatorische grondslag van het bedrijf. Allen tezamen hebben ze hun eenheid van samen overleggen en samen handelen gevonden. Een andere manier van strijden was in de gegeven omstandigheden niet mogelijk.

De revolutionaire bedrijfsorganisaties

Met de ineenstorting van de oude keizerlijke macht in november 1918 stonden de arbeiders voor de opbouw van het nieuwe socialistische Duitsland. Hoe zou het er uit zien dat nieuwe Duitsland? De strijd om de macht zou beslissen. De sociaaldemocraten wilden niet verder gaan dan de burgerlijke republiek met een geleidelijk aan de staat brengen van de grote bedrijven. De communisten streden voor de directe onteigening der kapitalen, voor de verovering van de politieke- en economische macht door de Raden van arbeiders, dus voor de dictatuur van het proletariaat, en de syndicalisten wilden van een verovering van de politieke macht niets hebben maar werkten aan de uitbouw van hun vakbonden, omdat deze krachtens hun opvattingen eenmaal geroepen zouden zijn, het maatschappelijk bedrijfsleven over te nemen en te beheersen.

In deze machtsstrijd ontstond de nieuwe vorm van organisatie, die we de revolutionaire bedrijfsorganisatie noemen. Voor grote delen van het proletariaat was het duidelijk, dat van de vakverenigingen voor de strijd der arbeiders niets goeds meer te verwachten was, omdat ze iedere beweging van de arbeiders trachtten te vernietigen. Maar even duidelijk was het voor hen, dat de arbeiders alleen als georganiseerde klasse kunnen strijden en overwinnen. Daarom wilden ze tegenover de vakverenigingen een revolutionaire massa-organisatie opbouwen, die de strijd tegen de bourgeoisie, de sociaaldemocratie en de vakverenigingen kon en wilde voeren. De praktijk bracht deze organisatie als het ware “vanzelf” naar voren. Want er ging een golf van wilde stakingen door het land, waarbij de personelen als gesloten bedrijfseenheid onder eigen leiding in de strijd gingen. Na de strijd viel deze bedrijfseenheid echter weer uiteen en vormden de arbeiders geen bolwerk tegen de contrarevolutie meer. De eerste taak van de revolutionaire arbeiders was daarom, te trachten deze bedrijfseenheid te bewaren, en de nieuwe strijdwijze van eigen leiding tot de alleen-geldende te maken. Daarom vormden ze in het bedrijf een aparte organisatie, waarbij ze poogden het hele personeel te doen toetreden onder het parool: “uit de vakvereniging, in de bedrijfsorganisatie”.

Deze organisatievorm breidde zich zeer snel uit en had weldra door geheel Duitsland voet gevat (behalve in Zuid-Duitsland). Schijnbaar deed de arbeidersklasse dus op organisatorisch gebied een grote stap achteruit. Terwijl vroeger de macht der arbeiders in enkele grote organisaties geconcentreerd was viel de organisatorische macht der arbeiders nu in honderden onafhankelijk werkende bedrijfsorganisaties uiteen. Schijnbaar werd de organisatorische macht der arbeiders dus vernietigd. In werkelijkheid was het echter de enige vorm, waarin de macht der arbeiders zich kon ontladen, en de bedrijfsorganisaties waren dan ook de schrik van de bourgeoisie, de sociaaldemocratie, en de vakverenigingen.

Met de uitbreiding der organisatie op grondslag van het bedrijf werd echter tevens de mogelijkheid geopend een gesloten bedrijfsfront van grotere gebieden tegenover de contrarevolutie te stellen. De bedrijfsorganisaties van Hamburg namen zodoende het initiatief, om te trachten al de verspreide bedrijfsorganisaties in één Algemene Arbeiders Bond te verenigen. In april 1920 had de eerste bijeenkomst in Hannover plaats, waar de vertegenwoordigers van de bedrijfsorganisaties uit Hamburg, Bremen, Bremerhaven, Hannover, Berlijn, Midden-Duitsland, Silezië en het Roergebied vertegenwoordigd waren. Hoewel de politie van “de meest democratische republiek” deze bijeenkomst uit elkaar joeg, kwam ze toch net een paar dagen te laat. Want de a.a.u.d. (Allgemeine Arbeiter Union Deutschlands) was opgericht, en de voornaamste voorlopige richtlijnen voor de te volgen tactiek waren vastgesteld. Deze kwamen neer op een bestrijding van de wettelijke bedrijfsraden, en het afwijzen van ieder parlementarisme, terwijl de organisatorische structuur van de landelijke bond van geheel andere karakter zou zijn dan van de vakverenigingen en de partijen. Nog geen vier maanden later, augustus 1920,werd het tweedecongres van de a.a.u.d. gehouden, waarop 80.000 leden vertegenwoordigd waren en in juni 1921, op het vierde congres, had de landelijke organisatie een omvang van 200.000 leden bereikt. Toch waren toen al weer belangrijke delen van de a.a.u.d. afgevallen. Want in november 1920 gingen de belangrijke mijnwerkers b.o. (bedrijfsorganisatie) van Midden-Duitsland en de mijnwerkers b.o. van Silezië naar de Rode Vakverenigingsinternationale van Moskou over.

De structuur

Op het 3e congres, december 1920, werd het program van de organisatie vastgesteld en de organisatorische structuur omschreven. De honderden plaatselijke b.o.’s moesten tot één werkend lichaam worden samengevat, waarbij de beslissende macht in handen der arbeiders moest liggen. Welke weg moest men daartoe gaan? De praktijk had de richting reeds aangegeven. Het congres had alleen tot algemene geldigheid te brengen, wat reeds ontstaan was. De a.a.u.d. zou volgens het Radenbeginsel worden opgebouwd. Iedere B.O. hield zijn eigen vergaderingen, al of niet in het bedrijf, en daar werden afgevaardigden voor het plaatselijk bestuur der organisatie gekozen. Een vergadering van de Berlijnse b.o.’s betekende dus, dat alle bedrijven, die bij de a.a.u.d. aangesloten waren, bijeenkwamen. Hier waren dus alle soorten van bedrijven vertegenwoordigd, zowel transport als metaal, elektriciteit, waterleiding, enz. Het was dus geen vakverenigingsfront, maar een klassenfront. Juist daarom waren de b.o.’s door de bezittende klasse en haar aanhang zo gevreesd. Want acties die van de b.o.’s uitgingen, legden direct grote takken van alle industrieën plat.

Verder werd Duitsland in 18 economische districten verdeeld, bijvoorbeeld het district Roergebied, district Midden-Duitsland, waar de afgevaardigden van de plaatselijke Raden samen over de toestand en de strijd in hun district beraadslaagden. Tevens werd uit de economische districten een dagelijks bestuur van de hele organisatie benoemd, terwijl het landelijk congres ook uit afgevaardigden van deze economische raden bestond, waarbij 1 afgevaardigde op iedere 500 leden kwam. Als landelijke krant werd Kampfruf (De Strijdkreet) uitgegeven. De redacteuren werden niet op het congres benoemd, maar op het congres werd een stad aangewezen, die de uitgave verzorgen moest, de redacteuren moest aanwijzen en voor de politieke inhoud verantwoordelijk was. Dat wil zeggen, dat de redactie ieder ogenblik afgezet kon worden, zonder dat daartoe tot een volgend congres gewacht behoefde te worden. Wat dan ook een paar maal is gebeurd. Dit beheer der organisatie van onderen op, moest natuurlijk ook z’n uitdrukking vinden in de geldelijke regelingen. Om ons niet te veel in details te verliezen, wijzen we alleen op de algemene strekking. Bij de vakverenigingen behoren feitelijk alle contributies en andere bezittingen naar de centrale kas. De centrale stelt dan een bepaald bedrag beschikbaar voor iedere plaatselijke afdeling, om het afdelingsleven te financieren. Bij de a.a.u.d. was de verhouding juist andersom. De b.o. was een zelfstandige organisatie met eigen financieel beheer. Van de contributie werd een klein bedrag afgestaan voor de algemene organisatie, maar dat was alleen voldoende om de gewone organisatorische gang gaande te houden. Als tot een bepaalde actie besloten was, waartoe geldmiddelen nodig waren, werden de kosten over de verschillende b.o.’s hoofdelijk omgeslagen en dit bedrag werd dan extra ter beschikking gesteld. Het dagelijks bestuur en de districtsraden beschikten dus niet over de geldmiddelen van de b.o.’s.

De werkingssfeer

De b.o. scheen aanvankelijk de overheersende organisatievorm van de Duitse arbeiders te zullen worden. De a.a.u.d. had in een jaar reeds 200.000 arbeiders op deze wijze verenigd. Maar buiten de a.a.u.d. waren nog vele b.o.’s, deels aangesloten bij de syndicalistische vakbeweging, deels bij de r.v.i. van Moskou. Zeer zeker konden ze alle tezamen in ledental niet op tegen de vakbeweging, maar hun werkingssfeer ging ver boven hun ledental uit. Want een aanzienlijke kern van de revolutionaire arbeiders in een bedrijf sleepte dikwijls het hele personeel mee, ook al hoorde het tot de moderne vakbeweging. Juist door de revolutionairen in het bedrijf had de vakvereniging de leden niet in de hand. De Duitse sociaaldemocratie moest dan ook door een zee van arbeidersbloed gaan, om de revolutionaire massabeweging de baas te worden. Noske liet in de periode van 1919-1923 in de verschillende stakingen en opstanden 35.000 arbeiders door de witte garden vermoorden. Na 1923 is de Duitse revolutie feitelijk afgelopen en missen de b.o.’s dus steeds verder hun voedingsbodem, de massabeweging. Dat drukt zich dan daarin uit, dat in de b.o.’s tijd vrij komt voor het uitdiepen van allerlei theoretische kwesties, die dan de aanleiding voor evenzovele splitsingen in de organisaties zijn.

De B.O. als twistappel in de K.P.D.

Alvorens de vraagstukken onder het oog te zien, waarop verschillende splitsingen zich voltrokken, is het van belang, in korte trekken de strijd om de b.o. binnen de k.p.d. na te gaan. Want de naam “Bedrijfsorganisatie” is maar een woord en men kan het uitspreken zonder er verder bij te denken. Maar in werkelijkheid omvat “b.o.” een nieuwe wereld. Het omvat een hele omwenteling in de opvattingen omtrent de eenheid der arbeiders, omtrent de tactiek, omtrent de verhouding van massa tot leiding, omtrent de dictatuur van het proletariaat, omtrent de verhouding van staat en maatschappij, omtrent het communisme als politiek en economisch systeem. In al deze vraagstukken ging er een stroom van vernieuwing door de arbeidersklasse; nieuwe denkbeelden waren ontstaan. En daarbij doet zich dan direct de belangrijke vraag voor, wie waren de eigenlijke dragers van deze nieuwe opvattingen en wie waren er het meest toegankelijk voor? Geen enkele partij had deze nieuwe denkbeelden gepropageerd en de Radenstructuur van Rusland was bij de grote massa in het geheel niet bekend, omdat de oorlogscensuur daaromtrent niets had doorgelaten. Dat ondanks dat de Radenbeweging en de b.o.’s in Duitsland zo snel om zich heen grepen, betekent dan ook alleen, dat de nieuwe opvattingen in de massa’s zelf geboren waren. Natuurlijk komt deze omwenteling in de opvattingen niet ineens kant en klaar voer de dag als een gave, afgeronde maatschappij-opvatting. Naast en door het nieuwe loopt nog veel van het oude. Maar dit is zeker: wat er aan vernieuwingen van opvattingen te voorschijn kwam, was niet het werk van een “bewuste voorhoede”, maar ze waren het product van deze gesmade “domme massa”. De voorhoede-maniakken, die menen, dat zij als het “denkende hoofd” van de arbeidersklasse deze moeten leiden, kunnen daarom van de Duitse massabeweging wat bescheidenheid leren, omdat hun partijprogramma’s ten slotte toch altijd op oude tradities gebouwd zijn.

Direct na de oprichting van de k.p.d. vormde het complex van nieuwe opvattingen, die we alle tezamen “bedrijfsorganisatie” noemen, de grote twistappel binnen de organisatie. Zoals bekend, had zich gedurende de oorlog de Spartacusbond gevormd onder leiding van Karl Liebnecht en Rosa Luxemburg. Direct na de revolutie in december 1918 smolt deze Spartacusbond met de “Internationalisten” van Dresden en het Roergebied en de “Linksradicalen” van Hamburg samen tot de k.p.d. Het keizerrijk was ineengestort en de voorlopige regering had nu nieuwe verkiezingen uitgeschreven voor de Nationale Vergadering. De jonge k.p.d. had zodoende op het december-congres meteen te beslissen of ze aan de verkiezingen zou deelnemen of niet. Hier botsten de meningen van het oude, van de traditie, en van het nieuwe heftig op elkaar. De overgrote meerderheid der k.p.d. bestond uit de revolutionaire vertrouwensmannen uit de bedrijven en daartegenover stond het bestuur, waaronder Liebknecht en Luxemburg, dat altijd een leidende functie in de oude arbeidersbeweging had vervuld. Het bestuur was voor deelname aan de verkiezingen, maar de afgevaardigden wezen het met grote meerderheid af. Dat wil zeggen, de k.p.d. was bij de toenmalige samenstelling anti-parlementair. Dit antiparlementarisme steunde daarop, dat de Nationale Vergadering alleen betekende, dat men de bourgeoisie met haar aanhang een wettelijke grondslag gaf, om rustig de contrarevolutie te kunnen doorvoeren. En juist nu overal arbeidersraden en bedrijfsorganisaties ontstonden, moest men het verschil tussen burgerlijke en proletarische democratie scherp naar voren brengen in de leuze: Alle macht aan de arbeidersraden! De politieke macht is niet te veroveren met de burgerlijke Democratie, maar alleen op grondslag van de arbeidersraden, gegrondvest in de bedrijven.

Ontstaan van de K.A.P.D.

De anti-parlementaire periode van de k.p.d. heeft niet lang geduurd. Nadat de Nationale Vergadering bijeengekomen was, moesten er nieuwe verkiezingen gehouden worden voor de samenstelling van het nieuwe parlement. Dus stond de k.p.d. weer voor de kwestie van het deelnemen aan de verkiezingen. Rosa Luxemburg en Liebknecht waren ondertussen gevallen onder de slagen van de witte garde en het bestuur had eigenmachtig de opengevallen plaatsen aangevuld. En natuurlijk met mensen, die haar opvattingen inzake de parlementaire kwestie deelden. Het is daarbij te bedenken, dat het vraagstuk van het parlementarisme eigenlijk dieper zetelde. Uiterlijk werd de partijstrijd om het parlementarisme gevoerd. Maar zoals we zagen, sproot het voort uit het verschil in opvatting over de strijd om de macht de strijd om de dictatuur van het proletariaat. De nieuwe opvattingen, die in het vuur der revolutie geboren waren wilden alle macht, alle maatschappelijke functies in de handen der arbeidersraden en bedrijfsorganisaties leggen. Volgens de nieuwe opvattingen kon de arbeidersmacht alleen zich vestigen door de vakverenigingen te vernietigen en moest de arbeidersmacht ook geheel andere organisatorische structuur krijgen. Maar voor degenen, bij wie de traditie van de vroegere strijdmethoden nog de baas was, betekende dit alleen de sprong in de chaos, de onbeheerste heerschappij van de onontwikkelde arbeidersmassa’s, die toch niet alle moeilijkheden van de opbouw van het socialisme konden overzien, en die men dus zoveel mogelijk “in de hand” moest houden.

Het partijbestuur zag dan ook in het anti-parlementarisme van de vertrouwensmannen niet anders dan het terugvallen in de primitieve opvattingen der arbeiders bij het begin van de kapitalistische ontwikkeling. En het opende daarom een heftige strijd tegen het "syndicalisme”, dat de k.p.d. zou vernietigen. In werkelijkheid had het anti-parlementarisme van de nieuwe stroming met het syndicalisme niets te maken, ja, was er in z’n hoofdkenmerken juist het tegendeel van. Terwijl het anti-parlementarisme van de syndicalisten en anarchisten berust op het afwijzen van de verovering van de politieke macht, van de dictatuur van het proletariaat, stelde de meerderheid van de k.p.d. zich op het standpunt van het anti-parlementarisme, om de politieke macht te kunnen veroveren. Dit anti-parlementarisme was dus volkomen marxistisch.

Het spreekt van zelf, dat het partijbestuur ook in het vakverenigingsvraagstuk een ander standpunt moest innemen dan de propagandisten voor de b.o.’S. Wel was de leiding van de vakverenigingen ook volgens het partijbestuur, volkomen aan de kant van de contrarevolutie en zou er ook volgens hen geen sprake van kunnen zijn van een “veroveren” van de vakbeweging. Het achtte het echter stel mogelijk de plaatselijke vakverenigingen te veroveren, dat wil zeggen het plaatselijke bestuur door revolutionairen te doen bezetten. Deze hele plaatselijke afdeling van de vakbond moest dan gemeenschappelijk zich losmaken van het centrale bestuur en deze “revolutionaire” vakbonden moesten zich dan landelijk verenigen tot de revolutionaire vakbeweging, die wél wilde strijden tegen de bourgeoisie. Zoals we weten is deze tactiek later doorgevoerd en sloten deze veroverde vakbonden zich aaneen in de Rode Vakverenigings Internationale.

De grote meerderheid van de k.p.d. wilde van deze vakverenigingstactiek echter niets weten en zette alle kracht op de uitbouw van de k.p.d.’s. Maar de centrale van de k.p.d. was vast besloten haar vakverenigingstactiek en haar parlementarisme door te zetten, al was het haar zeer goed bewust, dat ze daarvoor de k.p.d. zou moeten splijten. En vóór de volgende parlementsverkiezingen moest deze zaak beslist zijn.

Hiertoe riep het partijbestuur een congres bijeen. Op het congres bracht het partijbestuur een aantal stellingen in bespreking, waarin vastgesteld werd, wie wel en wie niet tot de k.p.d. konden horen. Deze stellingen handelden niet over het parlementarisme, maar over de vakverenigingen en de b.o.’s. En door middel van deze stellingen zou het belangrijkste deel van de k.p.d. uit de partij gezet worden. Het partijbestuur ging daarbij zeer geraffineerd te werk. Ze zou de oppositie in twee etappen breken. Was de oppositie het in het vraagstuk van het anti-parlementarisme eens, op het gebied van de strijd tegen de vakverbonden ging ze met onzekere tred. Een deel van de afgevaardigden toonden zich toegankelijk voor de demagogie van het bestuur, die de strijd tegen de b.o.’s nog niet openlijk, maar wel bedekt ging voeren.

Het partijbestuur liet de mogelijkheid open, dat de afgescheiden vakbonden zich tot bedrijfsorganisaties zouden hergroeperen, maar dat zou een kwestie man later zorg zijn. De stellingen van het partijbestuur daaromtrent luidden als volgt:

“De afgescheiden afdelingen sluiten zich voorlopig naar economische districten tot Arbeiter Unionen aaneen. Daar, waar tot nog toe Arbeiter-Unionen bestonden, berustten zij op de bedrijfsorganisatie. Een groot deel van de zich afscheidende vakbondsafdelingen is naar het vak georganiseerd. Wij menen, dat de nu losbarstende strijd om de vakverenigingen te veel bezwaard zal worden, als met de voor de hand liggende vraag van het uittreden de verder afliggend kwestie van de bedrijfsorganisatie vermengd wordt. Wij zijn verder ook van mening ,dat een eenvormige organisatie op de grondslag der bedrijven, of zoals sommigen zeggen, volgens het “Radensysteem”, zich niet laat doorvoeren. Daarom zijn wij van mening, dat deze kwestie vooreerst moet blijven rusten. Op de voorgrond van de strijd moet nu de eis staan, dat zo groot mogelijke massa’s gesloten uit de centrale bonden treden, en hoeverre deze voorlopig nog naar het vak georganiseerde arbeiders later naar andere principes gegroepeerd moeten worden, zal dan wel blijken.
Wij zien er ook geen bezwaar in, dat de “Arbeiter-Unionen”, die zich vormen, zo samengesteld zijn, dat een deel van aangesloten verenigingen naar het vak, een ander deel naar de bedrijven georganiseerd is.
De samenvatting naar economische districten is als voorlopig gedacht. Het deel is samenvatting tot een enkelvoudige rijksorganisatie, waaraan echter eerst begonnen kan werden, wanneer in verschillende districten Arbeiter-Unionen gevormd zijn.”
(“De Nieuwe Tijd”, 1919, blz. 697).

Men ziet, dat het partijbestuur het nog niet waagde, de b.o.’s openlijk te bestrijden, maar het wilde eerst de mogelijkheid van haar vakverenigingstactiek er door te halen. Op deze stellingen werd 44% van de afgevaardigden, maar naar ledental ongeveer ¾ van de hele partij, uit de organisatie gegooid. Toen stelde het partijbestuur het parlementarisme aan de orde, dat aanvaard werd met een aantal tegenstemmers van 44% van het restant van de partij. Hieruit blijkt, dat het partijbestuur geen schijn van kans had om de k.p.d. tot parlementaire partij te maken, als ze niet eerst de radicale propagandisten van de b.o.’s er uit gegooid had.

Dit geschiedde op het beruchte “Heidelberger congres”. Op de methoden, die deze politieke rotten gebruikten om tot een “goed resultaat te komen”, willen we hier niet ingaan. We willen er alleen van zeggen, dat “de handelwijze van de Centrale het tegendeel is van wat in een communistische partij behoort en aan de vuilste praktijken van leiders uit de tijd der oude sociaaldemocratie herinnert.”(De Nieuwe Tijd, 1919, blz. 778).

Maar ondertussen hadden de vuile praktijken het gewonnen. Wel had de aderlating ¾ van de partij gekost, maar dat was niet zo erg. De Russische roebels zouden een propaganda mogelijk maken, die de groei als parlementaire massa-partij waarborgde. De mede-afgescheidenen sloten zich echter weldra tot een nieuwe partij aaneen, tot de Kommunistische Arbeiter Partei Deutschlands, die verder een grote rol zou spelen in de Duitse massabeweging, in de kritiek op de politieke corruptie van de k.p.d., in de kritiek op de buitenlandse politiek van Rusland en… in de inwendige strijd binnen de bedrijfsorganisaties. De oude jaargangen van de k.a.z. (Het orgaan van de k.a.p.d.) behoren tot de beste marxistische literatuur in een tijdperk van de verwording der moskovitische arbeidersbeweging, al was ook de k.a.p.d. nog met allerlei oude tradities belast.

(Wordt vervolgd)


Noot

*) Het eerste deel van dit artikel verscheen in nr. 1 van Radencommunisme, maar er werd vergeten er onder te zetten: “Wordt vervolgd”.


Compiled by Vico, 3 September 2021


























Overzicht