Home | Contact | Links       
Antonie Pannekoek Archives

Pressedienst

Bron: a.a.a.p.


Vakverenigingsoppositie in Frankrijk


Bron:   Radencommunisme : Marxistisch maandschrift voor zelfstandige klassebeweging, nr. 6, 1939 / Groep van Internationale Communisten. – Bron originelen: i.i.s.g. , Amsterdam, Collectie Henk Canne Meijer. – Getranscribeerd en uitgegeven voor Rätekommunismus , met medewerking van de Association Archives Antonie Pannekoek.


Sinds de Franse vakbeweging, de c.g.t., deel uitmaakt van het zogenaamde “Volksfront”, is deze vakbeweging steeds openlijker de weg opgegaan van het breken van stakingen, het oogluikend toelaten van het doorbreken van de 40-urenweek door regering en ondernemers en het ondersteunen van de politiek van de verplichte arbitrage. Kortom: de Franse c.g.t. paste zich in een zeer snel tempo aan bij de behoeften van het Franse kapitaal.

Het ligt voor de hand dat in de vakverenigingen een oppositie tegen de “slechte leiders” ontstond, om de c.g.t. op de weg van de revolutionaire klassenstrijd te voeren. Weldra sloot deze oppositie zich organisatorisch aaneen om gemeenschappelijk een propagandakrant uit te kunnen geven. Op 15 januari 1938 dus juist een jaar geleden, verscheen zodoende nr. 1 van Reveil syndicaliste, het blad van de revolutionaire vakverenigingsoppositie, genaamd Klassenstrijd. Deze vakverenigingsoppositie was in zijn beginselen echter heel zwak, omdat het een “eenheidsfront” was van verschillende stromingen: anarchisten, anarcho-syndicalisten, revolutionaire vakverenigingsmannen, trotskisten, links-socialisten en leden van de Union-Communiste, die het maandblad Internationale uitgeeft.

De kernen

De eigenlijke werkzaamheid van de oppositiegroep Klassenstrijd bestond in het vormen van revolutionaire vakgroepen uit de leden van de c.g.t. in alle bedrijven waar dit slechts mogelijk was. Deze kernen werkten dan met het blad Reveil Syndicaliste, om de politiek van samenwerking van kapitaal en arbeid te doorkruizen.

Het moet gezegd worden, dat de 25 nummers, die nu van de krant verschenen zijn, de kritiek op de bezittende klasse, de stalinisten, de sociaaldemocratie en de c.g.t., op het nationalisme van allen tezamen niet gespaard hebben, al kwam er als organisatorisch resultaat niet veel meer uit te voorschijn , dan dat een honderdtal bedrijfskernen gevormd kon worden. De oplaag van het blad kon opgevoerd worden tot ongeveer 10.000 stuks. Gerekend op een ledental van 3½ miljoen van de c.g.t., had dat natuurlijk niet al te veel te beduiden.

Zoals gezegd, waren deze kernen in hun beginselen heel zwak, omdat ze niet gedragen werden door nieuwe opvattingen omtrent doelstelling en tactiek in de klassenstrijd, maar veel meer terug wilden naar het oude, naar de goede oude tijd van een revolutionaire c.g.t. De c.g.t. moest losgemaakt worden van de politieke partijen, omdat de vakbeweging een economische beweging “behoort te zijn”. En ten opzichte van de telkens opnieuw in Frankrijk losbrekende wilde stakingen was hun propaganda zeer zeker er op gericht, de bewegingen door uitbreiding meer kracht te geven. Maar ten opzichte van de leiding van dergelijke bewegingen deden ze niet anders, dan de vakbonzen op hun “plicht” te wijzen, om de leiding in handen te nemen. Hoewel het in de Franse beweging telkens opnieuw tot het vormen van bedrijfscomités kwam, niet uit de vakbeweging gevormd, maar uit het bedrijfspersoneel, is in de Reveil Syndicaliste nooit tot het vormen van dergelijke comités opgeroepen, laat staan, dat enig perspectief geopend kon worden omtrent de taak, die deze comités hebben te vervullen.

Het congres

Ondertussen is nu met de kerstdagen (december 1938) een congres van de revolutionaire vakverenigingsoppositie te Parijs gehouden, waar onder andere de kwestie van de stakingscomités is behandeld. Het was een betrekkelijk kleine bijeenkomst. Slechts 53 kernen waren vertegenwoordigd, doordat na de “algemene staking” van 30 november een flink deel van de organisatie vernietigd is. In vele bedrijven zijn alle revolutionaire vakverenigingsmannen ontslagen, zodat ze geen “kern” meer bezitten en de verkoop van de krant is daarmee dan ook aanzienlijk teruggelopen. Van de aanwezige kernen behoorden er 28 tot het district Parijs, 10 uit het land en 15 van de revolutionaire onderwijzers.

Uit de debatten over de betekenis van de bedrijfscomités bij stakingen blijkt ten duidelijkste, dat deze organen van de massabeweging nog slechts een zeer ondergeschikte rol hebben gespeeld. Maar uit de debatten blijkt tevens, dat ze ondanks dat, toch overal optraden, al wisten ze hun macht niet tot organische klasseneenheid, als totaal-klassefront, samen te binden. De vertegenwoordiger van de beambten ziet heel duidelijk, dat de bedrijfscomités de organen van de klasseneenheid zijn, die ongeorganiseerden en georganiseerden als strijdeenheid doen optreden. Het vraagstuk van de ongeorganiseerden dringt zich nu op. Het zijn niet altijd “gelen” maar ze omvatten een aanzienlijk aantal ernstige strijders. De leidende richtlijnen van de c.g.t. kunnen niet veranderd worden door de democratie in de organisatie. De strijd tegen de leiders in laatste instantie een klassenvraagstuk. Het is mogelijk een uitweg te vinden door de strijdcomités, de staking comités, bedrijfscomités, gekozen door alle strijders, waar-[?] (*).

Maar de vertegenwoordiger van de p.t.t. ziet deze organen van de massabeweging nog volstrekt niet als de middelen, waarmee de massa's zélf hun beweging leiden. De slechte leiders van de c.g.t. moeten vervangen worden door de goede leiders van de revolutionaire vakverenigingsoppositie. Hij zegt: “We zijn nu nog een parlementaire oppositie binnen de vakverenigingen. Maar we moeten van terrein veranderen. We moeten beproeven de leiding van bewegingen te nemen, door middel van de bedrijfsraden”.

De kern van de kledingindustrie meent, dat “bedrijfscomités onontbeerlijk zullen zijn, gezien het grote aantal ongeorganiseerden”. De leidende gedachte daarbij is echter dat we een periode van opgang in de klassenstrijd tegemoet gaan, waardoor “het vraagstuk van de macht” naar voren dringt. “Daarom zijn comités van arbeiders en boeren nodig, om de proletarische strijd met de kleine boeren te verbinden.” “De comités van arbeiders en boeren, zullen de directe organen van de “volksmacht zijn”.

Maar de kern van de correctors (krantenbedrijf), giet de voorgaande spreker wat koud water op het hoofd, met de bewering, dat “we nog ver van het vraagstuk van de macht af zijn”. En daarom wil hij de hele kwestie van de bedrijfscomités buiten beschouwing laten. “Het vraagstuk van de bedrijfscomités zal door de gebeurtenissen zelf gesteld worden.” Ook afgevaardigde Galopin ziet voorlopig nog geen revolutionaire opgang, maar hij acht een “teruggang het meest waarschijnlijk”. En daarom acht hij het oprichten van bedrijfscomités nadelig voor de verdere propaganda mogelijkheden in de vakvereniging. Natuurlijk moet men in de strijd rekening houden met de ongeorganiseerden, maar we moeten niet de gelegenheid geven, ons uit te laten sluiten, door het organiseren van bedrijfscomités.

Voor de grondwerkers neemt de hele discussie een ongewenste wending, omdat men hier over “politiek” spreekt. “Als de groep een politiek karakter aanneemt, zullen de arbeiders haar de rug toekeren. Ze hebben genoeg van de politieke gymnastiek.” En de afgevaardigde Gruyard voegt daar aan toe, dat hij “voor een onafhankelijke vakbeweging is. Juist zoals men politieke discussies in de vakvereniging moet afwijzen, moeten we ze ook buiten de groep houden”.

Voedingsmiddelen (Rijssel) meent, dat “de kwestie van de bedrijfscomités niet actueel is, want we zijn in de periode van de teruggang”. Daarom moeten de revolutionaire vakkernen in de bedrijven uitgebreid of gegrondvest worden. De gemeentewerkers staan echter op het standpunt, dat werkplaatscomités van georganiseerden en revolutionaire ongeorganiseerden een steun in de strijd kunnen zijn.

De afgevaardigde Roche stelt in de ongeorganiseerden geen vertrouwen, want “de ondervinding van de c.g.t.u. heeft geleerd, dat stakingscomités, waar ongeorganiseerden in zaten, direct na de staking verdwenen”.

Afgevaardigde Guilloré kan dit laatste slechts onderstrepen en men moet daaruit z’n conclusies trekken. Hij verklaart: “De arbeiders, die de c.g.t. verlieten, zijn in grote meerderheid elementen van de achterhoede. De kernen moeten zich daarom inspannen, de ontgoochelde revolutionairen weer in de vakvereniging terug te brengen. In de komende bewegingen moet we ons in de actie tegen de bureaucraten richten. De bedrijfscomités horen in de tegenwoordige tijd van teruggang niet thuis. Daarom moeten we de bedrijfskernen versterken, want de voorhoede is nog altijd binnen de c.g.t.

Als resultaat van de discussies werden verschillende resoluties in stemming gebracht. Hier volgt eerst een resolutie, die met grote meerderheid werd verworpen. Ze luidde:

Resolutie over comités van actie

“We streven er naar, terug te keren naar de vroegere doeleinden van de c.g.t.: de revolutionaire omverwerping van het kapitalisme. Daartoe is het van belang, de georganiseerde arbeiders te verbinden met de ongeorganiseerden, de werkers uit de stad met de werkers van het land. Daarom moeten de vakverenigingen comités van arbeiders en boeren oprichten, die de directe organen van de macht van het volk zullen worden.”

De volgende resolutie werd met overgrote meerderheid aangenomen:

“In de tegenwoordige omstandigheden van de verdediging van de arbeidersbeweging spreekt de conferentie zich uit tegen het vormen van bedrijfscomités, wat er slechts toe zou leiden, dat we door de c.g.t. uitgesloten zouden worden.
De conferentie is zowel voor de trouw aan de vakverenigingen als voor het versterken van de revolutionaire vakverenigingskernen in de bedrijven. Dit sluit het vormen van stakingscomités, die door de vakverenigingen bestreden worden, geenszins uit.”

Resolutie over de onafhankelijkheid

Ten opzichte van het aangaan van een “eenheidsfront” van de vakverenigingsgroep Klassenstrijd met andere organisaties werd ook de houding bepaald. Er waren weer twee resoluties. De ene luidde:

“De revolutionaire vakkernen bevestigen opnieuw hun volkomen onafhankelijkheid ten opzichte van alle partijen. Er is geen plaats voor een directe overeenkomst met partijen en andere organisaties, omdat de kernen reeds een eenheidsfront tussen de revolutionaire vakverenigingsmannen vormen.”

Deze resolutie werd met grote meerderheid aangenomen. De minderheidsresolutie luidde als volgt:

“De groep Klassenstrijd spreekt haar volkomen onafhankelijkheid ten opzichte van de partijen uit. Ze laat de mogelijkheid open, dat het landelijk bestuur eventueel naar de omstandigheden overeenkomsten afsluit met arbeidersorganisaties buiten de c.g.t.

Het verloop van dit congres is wel héél leerzaam. Het toont met verbijsterende helderheid de enorme zwakte van de Franse arbeidersklasse, ondanks de machtige massabewegingen die sinds 1934 door Frankrijk wentelden. In deze bewegingen werden wel telkens opnieuw comités van actie door de bedrijfspersonelen opgericht als strijdorganen (dat blijkt uit de debatten, …hoewel niemand ze propageerde, maar toch hebben ze hun bestaansrecht voor de revolutionaire arbeiders nauwelijks kunnen bewijzen. Daaruit blijkt, dat de strijd nog zeer weinig diepgang heeft gehad, de taak van deze bedrijfsraden reikte klaarblijkelijk nog niet verder, dan het doorzetten van enige eisen “in eigen huis”, dat is in eigen bedrijf. De personelen streden wel met duizenden tegelijk, maar toch ieder afzonderlijk, ieder voor zich, terwijl ze de algemenere samenvatting van het strijdfront verlangden van de vakverenigingen. Ze meenden, dat deze zo willens of onwillens zouden moeten steunen, als ze zelf maar eerst in de strijd waren gegaan. Deze illusie word telkens opnieuw gevoed door de “revolutionaire vakverenigingsoppositie”. “Georganiseerden, eist van Uw leiders de terugkeer naar de massa-actie van juni 1936 in plaats van de onderwerping en maakt zo nieuwe overwinningen!” (Reveil Syndicaliste, 12 september 1938).

Het kerstcongres van deze oppositie heeft doen zien, dat men nog verder op deze verderfelijke weg zal gaan. Het grootste deel van deze oppositie meent, de vakbonden tot strijden met de arbeiders te kunnen “dwingen”, een kleiner deel weet, dat dit een illusie is. Toch zijn allen zonder onderscheid voor het werken in de vakverenigingen “omdat ze bij de massa willen blijven”. Zeer eigenaardig, waar toch de grote massa van de arbeiders niet in de vakverenigingen georganiseerd is. De grote massa is buiten de vakverenigingen. En nu kan men wel zeggen, dat deze grote massa geen politieke belangstelling heeft, maar dat neemt niet weg, dat diezelfde massa’s de grote strijd toch zullen moeten strijden. Het ligt daarom voor de hand, dat we onze propaganda in de eerste plaats op de grote massa buiten de vakorganisaties moeten richten. Of beter, nu de praktijk van de strijd heeft laten zien, dat bij iedere beweging de georganiseerden en ongeorganiseerden tezamen strijden door middel van hun bedrijfsraad, kunnen we ons in onze propaganda ook alleen tot de hele klasse richten, ongeacht of de arbeiders georganiseerd zijn of niet. De taak van deze bedrijfsraden moet in het middelpunt van onze propaganda staan.

De illusie van het “dwingen” van de vakverenigingen tot een werkelijke strijd tegen de bourgeoisie berust daarop, dat men het wezen van de vakbeweging in de tegenwoordige tijd niet begrijpt. Haar functie is niet te strijden, maar te bemiddelen. Zeer zeker is dat geen vrijwillige keuze van de vakbeweging. Ze kan niet anders. Bij de tegenactie van de Franse bourgeoisie in de “algemene proteststaking van 24 uur” op 30 november heeft de bezittende klasse nog slechts een paar bronnen aangeboord, om de strijd van de vakverenigingen lam te leggen. Ze heeft de stakers alleen met ontslag bedreigd, een tegen-propaganda door de radio gevoerd, de militaire macht op verschillende punten geposteerd, militaire ingenieurs naar de vitale bedrijven gestuurd, verschillende arbeidersgroepen voor de militaire dienst opgeroepen. Maar dat waren allemaal maatregelen voor de strijd van de vakbeweging nog begonnen was. Deze actie van de bezittende klasse was al voldoende, om de vakverenigingen een verpletterende nederlaag toe te brengen. Tegen deze macht waren ze niet opgewassen.

Toch had de bezittende klasse haar kracht nog lang niet uitgeput. Ze was nog in het geheel niet overgegaan tot verbod van vergaderen of demonstratie, of tot het verbod van de kranten der vakbeweging. Ze was nog in het geheel niet overgegaan tot de arrestatie van vakverenigingsbesturen, of tot het inbeslagnemen van kassen, dus tot ontwrichting van het organisatorische apparaat der vakbeweging. Dit was in het geheel niet nodig. De macht van de vakbeweging voor zover men hier van macht spreken kan, berust uitsluitend op het beheer van het apparaat, de kassen, de kranten, en de mogelijkheid tot het oproepen tot demonstraties en vergaderingen. Knipt de bourgeoisie de draden van dit apparaat door, door de arrestatie van besturen en in beslagnemingen, dan houdt dit apparaat volkomen op te functioneren. Als de arbeiders onder dergelijke omstandigheden toch strijden, dan zullen ze het moeten doen zonder dat apparaat, zodat ze zelfstandige strijdorganen zouden moeten scheppen. In ieder geval is het volkomen zeker, dat dit apparaat niet tegen de bezittende klasse kan strijden. Het is veel te kwetsbaar. Een strijd tegen de bezittende klasse zou voor de vakbeweging een zelfmoord zijn. Ze zou zichzelf opheffen. Daarom doet ze het niet. Daarom rest haar niet anders dan de functie van de bemiddeling tussen kapitaal en arbeid. Haar levensvoorwaarden bepalen, dat ze zich inschakelt in het apparaat van het kapitalistische systeem.

Dat is het, wat op het ogenblik in Frankrijk gezegd moet worden. En daarom is de hele tactiek, om de leiders te “dwingen” een strijd tegen de kapitalistische klasse te voeren, volkomen fout, een waanvoorstelling. Zulk een onvruchtbare politiek versterkt de arbeidersklasse niet, maar verzwakt haar, omdat ze de werkelijke toestand niet blootlegt en iedere beweging van de arbeiders door de “bemiddeling” laat kapotbreken. Integendeel is het nu onze taak, te doen zien, wat het betekent, als de vakbewegingen zich met een beweging van de arbeiders gaan bemoeien. Ze voeren zo’n beweging direct op een dood spoor, of door hem direct te breken, of door hem te isoleren en zo dood te laten bloeden. Dit vermoorden van iedere arbeidersstrijd is de plicht van iedere bestuurder, die de vakvereniging in leven wil houden.

Hoe weinig de Franse arbeidersklasse van deze samenhang van de vakbeweging met de bezittende klasse begrijpt, uit het volkomen gebrek aan onderlinge verbinding der comités van actie, buiten iedere vakbeweging om, om zelf de strijd te voeren. En hoe weinig de maatschappelijke betekenis van de vakbeweging in de tegenwoordige tijd door de “voorhoede” wordt ingezien, blijkt wel uit het feit, dat men nog steeds op de oude weg wil voortgaan. En daarom heeft de Franse arbeidersklasse nog vele grote nederlagen te incasseren.

Een grote taak kan men niet met kleine middelen volbrengen. We moeten klaar uitspreken, dat de vakverenigingen in de tegenwoordige tijd noodzakelijk de wurgers van iedere beweging der arbeiders moeten zijn. Onze taak kan niet zijn de c.g.t. “nieuw leven in te blazen”. De c.g.t. leeft meer dan voldoende… tot schade van de arbeidersklasse. Een grote taak kan alleen met nieuwe, machtige middelen volbracht worden. De strijd tegen de bezittende klasse eist de hele arbeidersklasse en niet alleen de 10 of 15% die nu in de c.g.t. georganiseerd zijn. De grote middelen zijn dat zwakke aanloopjes van het vormen van bedrijfsraden uitgebouwd moeten worden tot een samenhangend geheel van arbeidersraden, waarin de georganiseerden en ongeorganiseerden als strijdende eenheid zijn verbonden.

Uit de debatten op het kerstcongres is gebleken, dat vele arbeiders deze mogelijkheid alleen zien in een revolutie; maar niet in de tijd van de “gewone” klassenstrijd. Maar de praktijk laat voortdurend opnieuw zien, dat dit onjuist is. De vakverenigingen breken niet alleen revoluties, maar ook iedere beweging van de arbeiders, of trachten die in ieder geval te isoleren. Daarom is ook voor de “gewone” strijd geen andere weg meer mogelijk.

De werkelijke klassenpropaganda kan zich daarom in de tegenwoordige tijd alleen bewegen onder de leuze: iedere strijd in handen van de verenigde bedrijfspersonelen. Moet daarbij tegelijk de propaganda gevoerd worden: Verlaat de vakbeweging? We menen van niet. Als de arbeiders de vakbeweging verlaten, zonder dat ze gewonnen hebben in inzicht, dat ze als totale klasse moeten strijden, is niets gewonnen. Als ze de vakbeweging verlaten, om de propaganda voor een zelfstandige klassenbeweging te voeren, dan is alles gewonnen. Daarom wenden we ons in de propaganda aan alle arbeiders, georganiseerd en ongeorganiseerd, om daarmee de krachten van de hele klasse te versterken.


Redaktionele Aantekening

*) De zin breekt hier af.


Compiled by Vico, 10 September 2021