Home | Contact | Links       
Antonie Pannekoek Archives

Pressedienst

Bron: a.a.a.p.


De ondergang van het “Volksfront”


Bron:   Radencommunisme : Marxistisch maandschrift voor zelfstandige klassebeweging, nr. 7, 1939 / Groep van Internationale Communisten. – Bron originelen: i.i.s.g. , Amsterdam, Collectie Henk Canne Meijer. – Getranscribeerd en uitgegeven voor Rätekommunismus , met medewerking van de Association Archives Antonie Pannekoek.


Ontwikkelingslijnen van de Franse politiek


I. Een sociale omvorming

In de 28 maanden die vanaf het begin van de eerste Volksfrontregering tot de “algemene staking” van 30 november 1938 zijn voorbijgegaan, heeft zich in Frankrijk een principiële verschuiving der sociale krachten voltrokken.

Had de massastakingsbeweging in de zomer van 1936 de politieke initiatieven in de handen van de arbeiderspartijen gelegd, onder de verschillende Volksfrontregeringen gingen deze weer stapsgewijze op de vertegenwoordigers van het grootkapitaal over.

De ontwikkeling van het eerste ministerie-Blum tot de huidige regering-Daladier, was echter meer dan een vervanging der sociaaldemocratische leiding der regeringswerkzaamheden door een openlijke kapitalistische belangenvertegenwoordiging op de grondslag van het traditionele democratisch-parlementaire systeem. Zij schiep de voorwaarden voor een omvorming van de staat van democratisch tot autoritair regime.

Verrassend snel en met verbazingwekkende wetmatigheid schijnt in Frankrijk in twee jaar iets tot stand gekomen te zijn, waarvoor Duitsland langs vele en lange omwegen 14 jaren nodig had. Maar hoezeer zich deze vergelijking aan ons opdringt, toch blijft ze zeer oppervlakkig. Door haar economische structuur, haar politieke tradities en levensvormen, door de mentaliteit van haar burger- en arbeidersbevolking onderscheidt Frankrijk zich verregaand van Duitsland, waar het organisatievoorbeeld van het militarisme tot ideaal was geworden, zelfs van de sociaaldemocratische massa-organisaties.

De beslissende drijfveer voor de snelle opmars en de machtsovername van het nationaalsocialisme volgde uit het wegzinken van het land in een verschrikkelijke economische crisis, waarin mét de economische ook de politieke kracht van het monopoliekapitaal uitgeput was en de rebellie van de kleinburgerlijke massa de legale staatsgreep mogelijk maakte.

In Frankrijk draagt de crisis een slepend karakter. Hier ontstonden twee andere drijfveren voor de omvorming van de politieke heerschappij. Niet de onmacht en uitschakeling van de grote monopolies, maar omgekeerd: de uitbreiding van de monopoliegroepen, in de schaduw van een brede staatsbescherming, bewerkstelligde de aanpassing van de staat aan een, nog door het parlementarisme gedekte dictatuur. Politiek zette zich niet de opstand van de kleinburgers door, maar het binnenlandse offensief van het grootkapitaal onder de druk van de buitenlandse aanval op het Europese evenwicht, hetwelk met het systeem van Versailles in elkaar stortte.

Daardoor is de gehele positie van het Franse imperialisme in gevaar. Het ziet zich voor de taak gesteld, evenals de fascistische machten, om zijn economisch en politiek systeem op de oorlogstoestand over te schakelen.

Deze overschakeling is in binnen- en buitenlands politiek opzicht volkomen wetmatig.

Nadat de Franse arbeiderspartijen zich in het raam van het Volksfront hadden verenigd, – zodat dus hun actie zich op dezelfde wijze als die van de Duitse sociaaldemocratie, met haar coalitiepolitiek en haar “economisch-democratische” perspectieven, beperkte –, konden zij zich aan de logica van deze ontwikkeling niet meer onttrekken. Waren zij aanvankelijk wegbereiders voor de autoritaire omvorming, al spoedig waren ze er het slachtoffer van.

Aan het Volksfront viel in dit proces een bepaalde, hoewel door de partijen volstrekt niet gewilde, functie toe, na welker vervulling het inéénstortte.

II. Van éénheidsfront tot Volksfront

De Franse democratie begon al te wankelen onder de nawerking van de laatste economische wereldcrisis. Reeds in 1933 kon de uiterste vleugel der Franse reactionairen, niet het minst onder het aanvurend voorbeeld van de machtsovername door Hitler, tot een versterkte activiteit overgaan. De op haar manier fascistische beweging van Overste de la Rocque begon de propagandistische en staatsondermijnende aanvallen, waarbij naar beproefd recept de provincie tegen de hoofdstad moest worden uitgespeeld. De poging zelf werd met ontoereikende krachten ondernomen; hij vond plaats op een sociaal nog niet voldoende ontwrichte bodem. De Vuurkruisers geraakten met hun samenzweringen en Putsch-methoden tegen de staat in een doodlopend slop. Zo bereikten zij slechts de snelle tegenmobilisatie van de nog ongeslagen arbeidersbeweging, die hen in macht en politieke inzet snel overvleugelde.

De bloedige botsingen tussen de opmars van de fascistische liga’s en de tegendemonstraties van de arbeiders in februari 1934 vormden het uitgangspunt tot een merendeels spontane mobilisering van de arbeidersmassa’s, onder welker druk in juli 1934 het eenheidsfrontverdrag tussen de socialistische en communistische partij tot stand kwam.

Hierop volgde, gelijk met een gestadig groeien van de organisaties, eerst de versmelting van de arbeiderssportbonden van beide richtingen, en toen in de herfst van 1935 de vereniging van de vakbonden.

De Franse arbeiders begonnen hun, in de strijd tegen de Liga’s gewonnen krachtsgevoel, in organisatie om te zetten, nadat zij op een breed front tot directe actie tegen de fascistische liga’s waren overgegaan.

Maar dat zou zich niet eenvoudig, als machtsaangroei doen kennen. Allereerst toch drong zich de vraag op: fascisme of revolutionaire actie.

Deze vraag wordt dikwijls aan het begin van een beslissend sociaal keerpunt met klaarheid gesteld, om dan in de loop van het gebeuren, met z’n complicaties en vermenging van de in beweging geraakte factoren, weer te vervagen, en te wijken voor schijnbaar conservatieve “vreedzame” mogelijkheden, om aan het einde weer met alle scherpte op te duiken.

De ervaring leert echter, dat de beslissing die dan voor aller ogen zichtbaar is, reeds bij de eerste stappen was gevallen. In de tussenperiode vindt zij slechts tijd de vroegere methoden nog eens te beproeven en uit te putten, tijd voor voort durende “legale” herziening van de sociale grondslagen van het land en haar economische politiek, en om haar schijnbaar nog democratische regeringsmethoden tot volle rijping te laten komen.

Het land berust slechts in de toestand van het conservatieve parlementarisme, om onder de dekmantel daarvan de ingrijpende veranderingen van het maatschappelijke systeem in te leiden en de krachten die zich verzetten tegen de fascistische omvorming zich in kleine acties te laten uitputten, zich aan valse fronten te laten offeren, en zodoende murw te maken.

Doordat de éénheidsfrontpartijen, hun actieprogramma beperkten tot de eis van opheffing van de Liga’s door het staatsapparaat, op een kiesrechthervorming en op nieuwe kamerverkiezingen, bepaalden zij hun verder noodlot.

Tegenover het “fascisme” stelden zij geen revolutionaire actie, maar een conservatieve politiek.

Hun parolen luiden: tegen het fascisme! Maar ze begrepen niet eens, dat het “fascistische gevaar” zijn meest radicale sociale gangmakers niet in de Liga’s heeft, maar dat dit gevaar juist in die onmerkbare sociale processen ligt, waarin de kapitalistische economie zichzelf omvormt en waarin de liberalistische methoden van de gezamenlijke staatspolitiek worden afgebroken.

Evenals de Duitse sociaaldemocratie wierpen zij zich uit vrees voor de fascistische organisaties in de armen van een staatsapparaat, dat in zijn stille werkzaamheid juist de politieke voorwaarden voor de autoritaire omwenteling van de maatschappij begon te scheppen.

Evenmin begreep de leiding der Franse arbeidersbeweging het feit, dat het opduiken van een “ernstig fascistisch gevaar” slechts een teken was, dat de huidige stand van zaken, vooral de politieke constellatie van het land, op den duur niet meer gehandhaafd kon blijven.

Want het “fascistische gevaar” op zichzelf reeds is het resultaat van een beginnende omstelling van de maatschappij, waarin haar materiële bestaan in strijd is geraakt met haar politieke grondslagen.

Daarom kan de fascistische aanval op de sociale voegen der maatschappij niet met de verdediging van die maatschappij beantwoord worden, maar met de revolutionaire tegenaanval, met de overwinning van de sociale crisis door de socialistische oplossing van het vraagstuk, dat wil zeggen door de revolutionaire omwenteling van de gehele maatschappelijke structuur.

De verdediging van de bestaande maatschappelijke toestand betekent juist niets anders dan de verdediging van de sociale ordening, uit welker tegenstrijdigheden de fascistische tendensen groeien. Zo voert iedere voorbijgaande “overwinning” van de “democratie” over het “'fascisme” tot de stabilisering van een toestand, waaruit de sterkere fascistische offensieven noodzakelijk moeten voortkomen.

In deze situatie hadden de Franse arbeiderspartijen zich al begeven, toen ze het door de arbeiders als klassenstrijd opgevatte eenheidsfront openlijk uitbreidden tot de beweging van de politieke klassenverzoening, tot het Volksfront.

Het verbond met de radicaal-socialisten was een voor de hand liggende consequentie van hun conservatieve politiek, die onder het negatieve teken stond van een anti-fascistische politiek, die beperkt was tot de strijd tegen de Liga’s.

Praktisch werd de “Bastille-eed” van 14 juli 1935, de gemeenschappelijke demonstratie van de drie grote democratische partijen in Parijs, slechts mogelijk gemaakt door het Frans-Russische bondgenootschap dat in mei tussen Laval en Stalin was gesloten.

Nadat de Sowjetregering geen kans had gezien tot een “veiligheidsverdrag” met het nationaalsocialisme te komen, moest zij het bondgenootschap met het Franse imperialisme ingaan, voor welks ondersteuning de Komintern haar Franse sectie een politiek oplegde van loyaliteit, van aanvaarding van de defensieuitbreiding en van gematigde hervormingen.

Ongetwijfeld heeft deze politiek haar gewichtig aandeel aan de noodlottige situatie, waarin de Franse arbeidersbeweging verzeild is geraakte. Het zou echter een grote overschatting van de macht van de Moskouse Internationale zijn, wanneer men de resultaten van de Volksfrontpolitiek alleen op háár rekening zou schrijven!

Een feit is het, dat de p.c.f. met haar politiek een sterke aanhang in de arbeidersmassa’s heeft gevonden. De roes van de vereniging verhinderde een verdergaande politieke bewustwording; de Volksfrontpolitiek wees schijnbaar de weg van de geringste weerstand om de materiële voordelen en politieke veiligheid te bereiken.

Nog te midden van sterke spontane bewegingen ontwikkelde zich in de arbeidersmassa’s een verlaat neo-refomisme, dat zich met weinig veranderde methoden waagde op wegen, waarop reeds de Duitse en Oostenrijkse arbeidersbeweging waren ten gronde gegaan en die de arbeidersbewegingen van andere landen in een toestand van onmacht gebracht hadden.

III. De koers van de sociale hervormingen

De vorming van het Volksfront gaf de geestdrift en activiteit van de massa’s een verdere stoot.

Burgerlijke kringen steunden het Volksfront uit velerlei redenen. Voor de radicaal-socialisten was het front allereerst een consequentie van het Pakt met de Sowjet-Unie; hun aanhangers zagen er een democratische actie in, waartoe een groot deel van het Franse kleinburgerdom tot aan de renteniersstand toe, bereid was.

De hogere kapitalistische kringen tolereerden het tenminste, daar zij met recht konden aannemen dat zowel de leiding van de radicaal-socialistische partij als ook de Senaat matigend en controlerend konden ingrijpen, zolang de beweging op parlementaire bodem bleef.

Met de strijd van de arbeiders tegen de fascistische verenigingen sympathiseerde het merendeel der burgerbevolking, dat voorlopig nog bereid was zijn traditionele, democratische regeringsvorm te verdedigen. Later echter benutten zij het “fascistische gevaar” om de gevaarlijke politieke energieën van de in beweging geraakte arbeidersmassa van mogelijke socialistische consequenties naar conservatieve politieke doelstellingen af te schuiven, in de strijd tegen de economische dictatuur van de “200 families”, in het raam van sociaal-politieke hervormingen te houden om de stoot tegen de ware heren van Frankrijk af te leiden op de Vuurkruisers (1) en Cagoulards (2).

Het is niet de eerste keer in de na-oorlogse tijd, dat het burgerdom in een gespannen situatie gebruik maakt van de sociale weerstand van de arbeidersklasse ter beveiliging van haar eigen zwakke positie.

De Kapp-putsch gaf de Duitse bourgeoisie de goede gelegenheid om de nog aanzienlijke strijdkracht van de Duitse arbeiders tegen de “reactie” van de wildgeworden vrijcorpsleiders en onvoorzichtige Putsch-makers te gebruiken, en om op de rug van de ambtelijk toegestane en welkome “roemrijke” algemene staking haar bedreigde macht te vestigen.

De bedwongen vrijcorpsen werden toen in de sociale belangenstrijd tegen de arbeiders gemobiliseerd welke juist door hun “gedisciplineerde” actie het uitbreken van de burgeroorlog verhinderd hadden, dat wil zeggen: die vrijwillig afstand hadden gedaan van een eigen machtspolitiek en van de daarin schuilende socialistische mogelijkheden.

En zoals in 1920 in Duitsland, zo waren het in 1936 in Frankrijk de toonaangevende organisaties van de arbeidersbeweging die zo’n manoeuvre niet alleen mogelijk maakten, maar ook doorvoerden!

Het parlementaire succes van het Volksfront, dat na lange onderhandelingen tot het eerste kabinet-Blum leidde, werd door een spontane stakingsgolf begeleid, op welks hoogtepunt volgens ambtelijke opgave 1½ miljoen arbeiders tegelijk in de strijd stonden. Het geweldig vermeerderde krachtsbewustzijn van de arbeiders kwam tot uiting in elementaire belangenstrijden.

Opééns waren zij zich nu van hun slechte bestaansvoorwaarden bewust, waaraan het in het algemeen achterlijke economische systeem van het land en zijn verdere verrotting door de slepende crisis schuld hadden.

De leiders van het Volksfront kwam deze stakingsbeweging op het moment van het aanvaarden van de regering niet minder ongelegen dan de bourgeoisie. Het Volksfront had zich beperkt tot een nauwkeurig omschreven en omlijnd sociaal-politiek hervormingsprogramma, dat zou worden verwerkelijkt door rustige parlementaire arbeid. In plaats daarvan dreigde nu de stakingsgolf over alle grenzen heen zich uit te breiden en de regeringscoalitie zelf ten gronde te richten.

De regering decreteerde in alle haast, twee dagen naar haar eerste optreden, een loonsverhoging van 7-15% en het aanvaarden van de bedrijfs-gedelegeerden van acht miljoen arbeiders. Een week later reeds nam de Kamer bij de onverminderde voortzetting van de staking de wetten over de 40-urige werkweek, over de 14-daagsche arbeidersvakantie, over het afsluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten en over de keus van de bedrijfs-gedelegeerden aan.

Het door de kracht van de stakingsbeweging zichtbaar onder de indruk zijnde ondernemersdom week over de gehele linie terug, erkende de uitspraken van de regering, betaalde de loonsverhogingen, kwam af en toe tot vrijwillige overeenkomsten met de gedelegeerden.

De reactionaire senaat stemde ijlings in de sociale wetten toe, welke direct in werking traden. De Franse bourgeoisie willigde de sociaal-politieke eisen van de arbeiders in, om de minder aangename gevolgen van de bedrijfsbezetting te ontgaan de arbeiders met materiële beloften tot rust te brengen, en om haar zelfstandige politieke machtsuitbreiding tegen te gaan.

In dezelfde richting werkte de regering Blum met assistentie van de leiders van de beide arbeiderspartijen, die steeds opnieuw de bedrijven ingingen om de arbeiders discipline te prediken en hen tot werkhervatting te bewegen.

Voor alles echter bemoeiden zich de arbeiderspartijen ermee de beweging op de lijn te houden van de zuiver sociale hervormingen, overeenkomstig de wensen van de ondernemers, en te verhinderen dat de strijd een politiek karakter aannam.

De triomf van de sociaal-politieke eisen van het Volksfront, welker vervulling uitsluitend te danken was aan de stakingsgolf, werd met deze moeizaam bereikte beperking tot inleiding van de capitulatie.

Nauwelijks nog aan de regering, verscheen Blum voor de Parijser Kamer van Koophandel, om zich voor de vertegenwoordigers van het Grootkapitaal te rechtvaardigen ten opzichte van de massastakingen, waarvan de gevolgen intussen merkbaar begonnen te worden. Hier wist men hem te laten verzekeren, te zullen optreden tegen de pogingen van de arbeiders van verschillende grootbedrijven, die de productie zelf op gang wilden zetten met uitschakeling van de directies.

In het parlement verklaarde Blum bovendien de bedrijfsbezettingen voor “onwettig”, hoewel hij een gewelddadig ingrijpen terugwees.

Het is niet te betwijfelen, dat de Franse arbeidersmassa’s in de zomer van 1936 alleen door de door hen zelf ontdekte, en in de ruimste mate aangewende strijdvorm van de bedrijfsbezettingen, aan de drempel stonden van revolutionair ingrijpen in de sociale constructie van het land.

Hun eisen waren weliswaar op materiële verbeteringen in het raam der gegeven economische verhoudingen ingesteld, maar overal zijn grote, revolutionaire acties van de arbeidersklasse met naar verhouding onbeduidende belangen-eisen begonnen.

De spontaneïteit en het massale van de actie zelf, hielden de revolutionaire mogelijkheden in zich, waarvan de massa’s aanvankelijk niets wisten. Hun leiding had het in de hand, hun deze mogelijkheden bewust te maken en het er op aan sturen, ze te realiseren.

Maar zij had het ook in de hand, deze consequenties te vermijden, doordat de beweging voor een spontaan overgaan naar beslissende aanvallen en acties, nog te weinig diepgang had en haar snel en gemakkelijk resultaat, de krachtsinspanning dáár bijna als een slag in de lucht liet schijnen, waar een scherper tegenstand de energie en het bewustzijn van de massa’s waarschijnlijk vertienvoudigd zou hebben.

De tactiek van de Franse bourgeoisie bleek dankzij de ondersteuning van de Volksfrontregering en van de arbeidersleiders van beide partijen succesvol te zijn. Op het ogenblik dat zij Blum’s gehele sociaal-politieke program aanvaardde, redde zij niet alleen haar ogenblikkelijk bestaan, maar breidde ook haar toekomstige overwinning over de arbeidersklasse voor.

IV. Het tegen-offensief

Het tegenoffensief van het Franse kapitaal zette in met een ontduikings-manoeuvre van economische aard, die de politieke resultaten van het eerste Volksfront-kabinet van het begin aan ondermijnde.

De “200 families” gingen tot een stille, maar omvangrijke sabotage over. Veertien dagen na het begin van Blum’s regeringsoptreden, waren 25 miljard francs door kapitaalvlucht en nog eens 30 tot 40 miljard door het “opbergen” van goud en bankpapier, aan het bedrijfsleven onttrokken.

De Volksfrontpartijen wisten – afgezien van enige lege dreigementen tegen de groot-financiers – niet andere te antwoorden op deze opzettelijke verscherping van de crisis, dan door een steeds dringender appèl aan de arbeidersklasse, zich met de verkregen resultaten tevreden te stellen, hun eisen te beperken tot die van het Volksfrontprogram en gedisciplineerd tot hun werk terug te keren.

Ondanks dat duurde het tot einde juli voor de stakingsgolf definitief terugebde.

Het afnemen en achterwege blijven van de arbeidersacties veroorloofde de bourgeoisie direct, ook op parlementair gebied tot de aanval over te gaan.

Reeds de 6de augustus besloot de Senaat, dat van het Werkverschaffingsprogramma van de regering-Blum, waarvoor in het geheel 20 miljard francs werden verlangd, tot het einde van het jaar slechts één miljard mocht worden uitgegeven. Eind september moest de regering de eerste devaluatie van de franc decreteren zonder dat het haar toegestaan was de lonen- en levensmiddelen-index in overeenstemming hiermee vast te leggen, zoals de vakverenigingen dit eisten.

De voorschriften voor een verplicht scheidsgerecht konden in december en januari nog slechts met moeite er door gehaald worden; de Senaat besloot, dat de artikelen over de landbouw uit dit wetsontwerp vervallen zouden.

Economisch bevond het land zich in de tang tussen prijsstijging en kapitaalvlucht, politiek ontgleed het aan de leiding van het Volksfront, dat wel nog regeerde, maar niet meer de te volgen koers uitstippelde.

Op 9 februari eiste een Senaatslid een “adempauze” in de sociale hervormingen; veertien dagen later werd deze “pauze” door Blum in een rede te St.-Nazaire aangekondigd.

In april verlangde Jouhaux de nationalisering van de verzekeringsmaatschappijen, om op deze wijze tien miljard voor de werkverschaffing bijeen te brengen. De regering antwoordde hem, dat dergelijke projecten tot betere tijden verdaagd moesten worden.

De pauze bleek te zijn een eindstreep onder de sociale hervormingen. Aan de arbeiders bleven voorlopig twee wezenlijke veroveringen over: de vijf-dagenweek, die aan het einde van 1936 en begin 1937 in de belangrijkste bedrijfstakken van de industrie, tot in het bankbedrijf toe, werd ingevoerd, en de betaalde, verplichte vakantie.

De twee verdere maatregelen van Blum’s hervormingen: de erkenning van de bedrijfsgedelegeerden en het verplichte scheidsgerecht, hadden hun betekenis nog te bewijzen.

De voortdurende activiteit van de arbeidersklasse, de steeds opnieuw opvlammende stakingen in de verschillende delen van het land, dwongen de bourgeoisie haar afmattingstactiek met voorzichtigheid voort te zetten.

Na een jaar regeringswerkzaamheid werd Blum eindelijk door de Senaat, door de weigering van de gevraagde financiële volmachten, ten val gebracht.

Chautemps vormde het nieuwe Volksfrontcabinet, met een radicaal-socialistische meerderheid.

Onmiddellijk leidde hij de tweede devaluatie van de franc in; einde juli werd de, door het Volksfront aangestelde Gouverneur van de Bank van Frankrijk, Labeyrie, van zijn functie ontheven. De sleutels van de gehele financiële politie van het land gingen over in de handen van Fournier, de vertrouwensman van het financiers-kapitaal, dat hiermee een beslissende positie heroverde.

Een half jaar later, midden januari 1938, voerde een poging der socialisten om een uitbreiding der regeering naar links en rechts te bewerkstelligen, tot een nieuwe nederlaag, die begeleid werd door het heengaan der socialistische ministers uit de regering.

Middenin de, door de bezetting van Oostenrijk naderbij gevoerde Europese crisis, kwam toch weer een kabinet-Blum tot stand, dat zich echter onder de nieuwe stakingen in de wapenindustrie en de scherpe sabotage door het ondernemersdom, nauwelijks twee maanden kon staande houden.

De Senaat bracht het ten val door de weigering van nieuwe financiële volmachten.

Daladier nam de regering over, terwijl hij met voorbijgaan aan de socialisten, zijn kabinet naar rechts uitbreidde buiten het raam van het Volksfront.

Hij begon zijn regeringsarbeid met een derde devaluatie van de franc, gevolgd door krachtige maatregelen tot bijlegging der arbeidsconflicten. De looneisen der arbeiders werden afgewezen – voor de wapenindustrie werd de 45-urenweek ingesteld.

Hadden de radicaal-socialisten in deze ontwikkeling tot nog toe zich er mee vergenoegd, de politieke activiteit van de socialistische partij op gelijke wijze te remmen als deze laatste dit deed door het élan van de massa’s te begrenzen binnen het raam van de parlementaire actie, thans namen zij de functie over die tot dusver de Senaat vervulde: zij namen deel in de leiding van het offensief tegen de sociaal-politieke veroveringen.

Hiermee had het Volksfront zijn taak volbracht.

In 1936 hadden de arbeidersorganisaties ervan afgezien op een politieke beslissing aan te sturen. Logischer wijze geraakten zij zodoende op sleeptouw van hun burgerlijke bondgenoot, die op het gebied der parlementaire manoeuvres reeds dáárom de sterkste moest zijn, omdat het initiatief der massa’s was uitgeschakeld.

In de tijd van twee jaren slechts, waren de arbeiderspartijen zo verzwakt, dat zij, met een verwijzing naar de buitenlandse politieke moeilijkheden van het land, volkomen in toon gehouden en opzij gezet konden worden.

Toen Daladier in oktober 1938 op het congres van de radicaal-socialistische partij met zijn aanval op de Franse Communistische Partij, de breuk in het Volksfront verkondigde, beschreef hij hiermee een toestand, die zich reeds in de zomer in de politieke krachtsverhoudingen van het land duidelijk getoond had. In het Volksfrontcomité waren de arbeiderspartijen, ophef economische front waren de vakbondsleiders, niet meer in staat het op losse schroeven stellen en uithollen van de 40-urenweek, noch ook het gebruiken van militairen voor onderkruipersdoeleinden in de Marseiller havenstaking te verhinderen.

Toen Daladier eindelijk het “Drie jaren plan” van Reynaud op tafel legde, het regeren per decreet in de plaats van de parlementaire wetgeving stelde, de 40-urenweek ophief, de stakingsvrijheid aan banden legde en tenslotte tegen de “algemene staking”, de politie en het militaire apparaat met de uitvoerende macht bekleedde, toen deed hij dit slechts op de grondslag van de werkelijke machtsverschuivingen die in het land hadden plaatsgevonden.

Daarmede werd niet slechts het oude politieke evenwicht hersteld, zoals dat drie jaar tevoren bestond. De binnenlandse economische ontwikkeling zelf, de ontplooiing door de Staat van een economische politiek tot een verstrekkend protectionisme, de buitenlandse politieke druk van het Duitse fascisme, dwongen het Franse burgerdom tot een prijsgeven van de parlementaire democratie, die heden nog slechts in vorm bestaat.

Evenals in Duitsland werd deze omzwaai ook in Frankrijk uitgevoerd door de democratische vleugel van de bourgeoisie.

In het Duitsland van 1930 was het niet de een of andere rechtse regering, maar het democratische Centrum – de jarenlange bondgenoot der sociaal-democratie – die tot het regime van de noodverordeningen overging. In het Frankrijk van herfst 1938 gingen de radicaal-socialisten over tot het regime van de decrets lois (wetsdecreten), tot het autoritaire regiem op de basis van een parlementarisme, dat van zijn politiek functie langzaam en stap na stap werd beroofd.

Zo voltrek zich het noodlot van de Franse arbeidersbeweging. Tegenover de aanvallen van de putschistisch-fascistische organisaties had zij zich beroepen op de massa-acties binnen het raam van de parlementaire wettelijkheid. Die spontane, onberekenbare aanvalsbeweging van de arbeidersmassa’s leidde zij af in de bedding van de parlementaire hervormingen. De parlementaire hervormingen zocht zij te verdedigen met middelen, die het parlementarisme zelf beperkten. Op de bodem van de beperkte wettelijkheid leverde zij zich over aan de sabotage en de dictatuur van de groot-kapitalistische krachten in het land. Bij het terugwijken voor deze krachten verloor zij haar parlementaire posities; zij zag toe, hoe de politieke macht volledig in handen van haar radicaal-socialistische bondgenoot overging.

Met het oog op de buitenlandse bedreiging tegen het Franse imperialistische systeem, capituleerde zij voor de reactionaire koers van de burgerlijke democratie.

Reeds onmachtig moest zij toezien hoe deze democratie uit deze zelfde motieven tot een versnelde prijsgave van het parlementarisme overging en eerst halt maakte nadat de autoritaire regeringsmethoden waren ingevoerd.

De campagne van de Volksfrontcoalitie begon met de democratische afweer van het binnenlandse “fascistische gevaar” en eindigde met het organiseren van de legaal-fascistische methoden ter afweer van het “fascistische gevaar” uit het buitenland. Tegen hun eigen wil maakten de arbeiderspartijen zich tot gangmakers van deze omvorming van het politieke regime, omdat zij op het ogenblik van de sterkste krachtsontplooiing van de arbeidersklasse, de revolutionaire ontwrichting en daarmee de beslissing, uit de weg wilden gaan. Hun appel aan de democratie werd tot wegbereider voor het autoritaire regiem.

V. Een balans

Stellen we ons op het standpunt van de anti-fascistische propaganda van de IIIe en Ive Internationale dan zou in 1936 de leiding van de Franse arbeidersbeweging niet alleen een binnenlands-politieke kans vergooid hebben, maar heeft ze ook een buitenlands-politieke kans verspeeld, die voor het verdere lot van Europa van de grootste betekenis had kunnen zijn. Zij was in de gunstige omstandigheid, op het hoogtepunt van haar macht onverwacht voor geweldige mogelijkheden te komen, toen de Spaanse arbeiders de opstand van de generaals beantwoordden met hun revolutionaire acties.

Het was haar plicht geweest in het belang van de Spaanse revolutie de beslissing in het eigen land te bespoedigen. Overeenkomstig de propagandistische fraseologie van hun partijen was het haar plicht geweest zich consequent achter de revolutionaire vleugel in de Spaanse republiek te stellen en de snelle onderdrukking van de generaalsopstand mogelijk te maken, vóórdat het fascistische Italië tot interventie kon besluiten.

Indien de opvatting juist is, dat zich in Europa nog één gelegenheid bood het Hitleriaanse fascisme een vastbesloten buitenlandse tegenstander tegenover te stellen, dan was die in 1936 aanwezig, toen de beide grote Latijnse naties van het Westen voor de mogelijkheid stonden zich tot een revolutionair blok te verenigen.

Zij hadden dan de wereld moeten tonen, dat de bevrijding van de arbeidende massa's en de ontplooiing van hun opbouwende krachten ook tot een buitenlands-politieke versterking voeren kon. Deze beslissing werd door de sociaaldemocraten en communisten, in Spanje zowel als in Frankrijk, angstig vermeden. Zij verscholen zich achter de imperialistische democratieën, zij verbreidden een democratische nevel, die de arbeiders de uitlevering van de Spaanse revolutie en daarna van de Spaanse republiek aan het Fascisme, moest verbergen.

De Franse sociaaldemocraat, Volksfrontleider en minister-president Blum was het, die opriep tot de non-interventie komedie en daarmede het Duitse en Italiaanse fascisme een vrijbrief gaf voor de meest uitgebreide interventie.

De Franse communisten waren het die met demagogische gebaren tegen deze uitlevering van Spanje aan het fascisme protesteerden en tegelijk door hun parlementaire actie deze buitenlandse politiek, dat wil zeggen de voortdurende capitulatie van de Volksfront-kabinetten, voor de Duitse en Italiaanse aanval, toelieten en sanctioneerden.

Niet alleen Bonnet en Daladier, maar in de eerste plaats Blum en Thorez dragen de schuld van de politiek van München.

De Franse socialisten konden met hun bij het opportunisme behorende blindheid niet zien dat zij tezamen met de p.c.f. de grondslag legden voor het ruïneeren van de Franse arbeidersbeweging, waarvoor zij in de Volksfrontpolitiek niet slechts politiek voorbereidend werk deden.

Zij versnelden een omzetting van de sociale structuur van hun land, waaruit het financiële dictaat van Reynaud organisch tevoorschijn kwam.

De Volksfrontregeringen hebben, door hun telkenmale ingrijpen in de economische wetgeving van het land, het zich sedert jaren opdringende staatsprotectionisme vooruit gedreven. Zelfs de wetten betreffende het scheidsgerecht en de bedrijfsgedelegeerden moesten in deze fase tot een versterking worden van de Staatsautoriteit tegenover het vrije spel der maatschappelijke krachten, tegelijk met een lamleggen van de stakingsenergieën van de arbeiders, en konden slechts de tendens naar een legaal-fascistische ontwikkeling verhaasten.

De nationalisering van de wapenindustrie trok de staatsbureaucratie direct in het ondernemerskamp binnen en werkte zo in dezelfde richting.

Op het gebied van de financiële politiek hebben alle Volksfrontkabinetten met volmachten en machtigingen gewerkt. Zij verenigden daarmee op het omvangrijke gebied van de staatshuishouding wetgevende en uitvoerende macht in één hand, hieven praktisch het budgetrecht van het parlement op en voerden regeringsmethoden in, die het kenmerk zijn van iedere dictatuur.

De regering-Daladier voerde slechts met kracht datgene door, wat haar voorgangers begonnen waren.

Ja, toen Daladier eindelijk de “algemene staking” met de militarisering en mobilisering van alle overheidsdienaren en het personeel van de overheidsbedrijven en van de arbeiders van vele bedrijven in het “openbaar belang”, lam legde, hanteerde hij slechts een wet, die Blum één dag na zijn aan de regering komen, uitgevaardigd had met het doel stakingen in de wapenindustrie af te wurgen. Hij protesteerde tegen het misbruik daarvan reeds daarom tevergeefs, omdat deze wet reeds in december 1937 met zijn stilzwijgende ministeriële toestemming, tegen de stakende Parijse verkeersarbeiders was aangewend.

Het Volksfront heeft de traditionele Franse democratie zelf vernield. Een noodzakelijke revolutionaire omvorming van het land verving het door sociale hervormingen, die ten gevolge van de ijverige economische sabotage van het industriekapitaal en de grootfinanciers tot een verdere ontwrichting van het land wezenlijk bijdroegen, de arbeiders hun politieke activiteit ontnamen en het burgerlijk tegenoffensief deden losbarsten op het moment, dat de verzwakking der arbeidersklasse ver genoeg was voortgeschreden.

De nederlaag van de “algemene staking” van 30 november 1938 was slechts een gevolg van deze verdedigingspolitie.

De historie heeft altijd geleerd, dat de algemene actie van de arbeidersmassa’s, die hierdoor tot verdere consequenties beginnen over te gaan. In een teruglopende , kapotgemaakte en reeds teruggeslagen beweging kan hij slechts de overwinning van de tegenstander verhaasten, zoals reeds lang vóór de Franse ervaring, door de poging van de Italiaanse arbeidersbeweging de algemene staking van augustus 1922 uit te roepen, bewezen was, welke binnen drie maanden gevolgd werd door de “Mars naar Rome”.

De mislukking van de algemene staking werd tot een succes van de regering, die haar aanval tegen de arbeiders daarna met verdubbelde energie doorzette en daarvoor direct een rechtse meerderheid in het parlement vond. Nog is het niet beslist, of Daladier zijn weg naar het autoritaire regiem tot het einde zal kunnen gaan, ofwel, dat bij een nieuwe wending van de dingen andere krachten hem zullen aflossen.

Evenmin willen wij hier voor Frankrijk een fascisme naar nationaalsocialistisch voorbeeld voorspellen, hoewel het voor de hand ligt, voor de toekomst ook voor Frankrijk een autoritair regiem verwachten, dat op een overeenkomstige manier als de huidige Tsjecho-Slowaakse regering, op sleeptouw zal worden genomen door de grootmacht Duitsland. De richting van de Franse binnenlandse ontwikkeling ligt in elk geval nog in het ongewisse. Duidelijk is slechts, dat de 28 maanden van het Volksfrontexperiment voldoende waren de aanvalskracht en de spontaneïteit van het Franse proletariaat in die mate te vernietigen, dat het te verwachten is, dat het op het beslissende moment niet meer in staat zal zijn actief op te treden.

Evenals in Italië, in Duitsland en in Oostenrijk, is het ook in Frankrijk, dat de krachten die de arbeidersbeweging vernietigen, niet in de fascistische bataljons, maar in haar eigen leiding, haar organisatie-methoden, hare politieke denkbeelden en haar illusies te zoeken zijn.


(In bovenstaand artikel, van één onzer lezers (3), lijken ons verschillende formuleringen nogal zwak. Bijvoorbeeld betreffende de angst van de oude arbeidersbeweging om doortastend tegen het kapitaal op te treden. Het geheel leek ons echter belangrijk genoeg ter publicatie. Het navolgende stuk echter schreven we naar aanleiding van het vorengenoemde artikel. – Samenstellers Radencommunisme.)


Redactionele aantekeningen

1. Het Vuurkruis (Frans: Croix du Feu) was een Belgische militaire onderscheiding die werd toegekend aan alle houders van de zogenaamde “Vuurkaart” die werd uitgereikt aan iedereen die zich tijdens de Eerste Wereldoorlog minstens 32 maanden aan het front had bevonden. De medaille werd ingesteld bij koninklijk besluit van 6 februari 1934 (Wikipedia ).

2. La Cagoule is de gebruikelijke benaming voor Comité secret d’action révolutionnaire, een extreemrechtse geheime organisatie in Frankrijk die in de jaren 1930 verscheidene aanslagen pleegde en probeerde het regime van de Derde Republiek ten val te brengen (Wikipedia ).

3. Waarschijnlijk gaat het om een oorspronkelijk Franstalige tekst uit de Revue du Bureau International des Fractions de Gauche, geschreven door Jean Melis , alias Mitchell (1892-Bergen-Belsen, 1945), die naar het Nederlands werd vertaald door Adhémar Hennaut (1899-1977).


Compiled by Vico, 11 September 2021


























Overzicht